Welbespaakt

Rondje IJsselmeer XL met bepakking

May 23, 2021 | 20 minuutjes lezen

Dag 1: Amsterdam - Vlieland via Texel

Dit lange Hemelvaartweekend heb ik een rondje IJsselmeer gefietst. Een paar jaar geleden hadden mensen die me kennen dan gevraagd: “en wat heb je de andere drie dagen dan gedaan?” maar sinds de Grenzsteintrophy heb ik mijn atletische streken een beetje verleerd. Vier hele dagen dus om het noorden van Nederland te savoureren. En na een wissel van baan en een relatie die uit is en de hele coronatoestand hoopte ik onderweg mijn gedachten te ordenen en de juiste mindset te krijgen om aan te toekomst te gaan bouwen.

De Afsluitdijk is afgesloten voor fietsers en hoewel er een fietsbus schijnt te rijden is het uiteraard zeer uncool om, terwijl er gewoon een weg ligt, deze per bus in plaats van per fiets af te leggen. Dus kies ik voor een alternatieve routevoering: via drie veerboten en twee eilanden, Den Helder - Texel - Vlieland - Harlingen. En dan van Harlingen met een mooie ruime bocht door de rustiekere hoeken van Friesland en Drenthe terug naar Amsterdam.

De weersverwachting voor de Hemelvaartsdag is twijfelachtig maar het weer zelf laat niets te wensen over. Een zonnetje, geen wind, fris lenteweer zodat je niet te veel zweet. Terwijl ik langs de vrij bekende weg naar Purmerend fiets ben ik in mijn hoofd vooral bezig met het tijdschema om op tijd bij de afvaart van de veerboot naar Vlieland te zijn. Het veer van Texel naar Vlieland is namelijk afhankelijk van het tij. Het kan alleen bij hoog tij varen en daarom is de enige bruikbare afvaart dit Hemelvaartweekend gelijk op donderdagavond om 20:30. Het fietspad van de Schellingwouderbrug over het IJ naar Zunderdorp is afgesloten en dat triggert meteen een stressreflex in mijn hoofd. Terug op de logische route langs het Noordhollands Kanaal kijk ik veel naar de tijd op mijn Garmin en zit ik te rekenen hoeveel kilometer per uur ik moet afleggen om tegen het eind van de middag bij de veerstoep in Den Helder te zijn.

Voorbij Purmerend geraak ik in een nieuwe psychische fase. De ergste tijdsstress verdwijnt als ik zie dat ik vlot het moeraslandschap van Waterland achter me heb gelaten en in de rechtlijniger kleipolders van de Beemster en West-Friesland terecht ben gekomen. Ineens komt er allerlei twijfel en schaamte los die in het dagelijkse ritme van opstaan, werken, sporten, chillen en gaan slapen genegeerd was. Hoe overleef ik Tinder nu de relatie uit is? Werk ik op mijn werk wel goed samen met mijn collega’s? Had ik niet allang een huis moeten kopen? Loop ik er niet als een malloot bij met mijn afritsbroek, ukelele achterop mijn fiets en wilde haren onder een achterstevoren opgezet wielrenpetje?

Dat soort vragen blijft opborrelen en niet beantwoord worden totdat ik weer word afgeleid door de geuren van het fluitekruid en het koolzaad langs de weg of de aanblik van de bollenvelden die de kleigronden in dit land tegenwoordig over lijken te nemen. Bij lunchtijd ben ik in Spanbroek en haal ik krentenbollen bij de DEEN-supermarkt waar drie jongetjes van een jaar of acht een groot avontuur beleven als ze een achtergelaten winkelwagentje vinden met een euromunt en een tros bananen erin. De coronawaarschuwingen hangen er in het Nederlands, Engels en Pools. Weet je wat: ik ben een halve dag relaxed fietsen van huis, ik lig voor op schema, het vakantiegevoel mag beginnen!

Via de wat rommelige Anna Paulownapolder kom ik dan bij Den Helder. Ik ken mensen die het de lelijkste plek van Nederland vinden, maar als Amsterdammer kan ik het juist wel waarderen. Waar Amsterdam een soort openluchtmuseum van moderne kunst is, waar op de basis van de grachtengordel en de Amsterdamse School nu met alle denkbare conceptueel disruptief vernieuwend design wordt geëxperimenteerd, is Den Helder nog lekker duidelijk gevormd door z’n functie. Over een slecht onderhouden asfaltweg zonder fietsstroken of fietspad fiets ik tussen fabrieksgebouwen door terwijl aan mijn rechterhand zeewaardige vrachtschepen boven me uittorenen. Kijk, dít is nou een havenstad.

En in die havenstad ga ik dus inschepen voor de reis naar Texel. Ondanks het indrukwekkende decor en de grote schepen van Texels Eigen Stoomboot-Onderneming duurt die niet echt langer dan een veerovertocht van het Centraal Station naar de NDSM-werf in Amsterdam. Het valt me tegen hoeveel bepakte fietsen er op het schip gaan. Eén dame met iets wat oogt als het goedkoopste Decathlon-tassensetje op een stadsfiets en een groepje van drie Engelssprekende bikepackers met racefietsen. Ik had op een Hemelvaartweekend meer verwacht.

Na dankbaar gebruik te hebben gemaakt van de sanitaire voorzieningen aan boord kom ik aan op het eiland Texel. Ik heb daar wat tijd te doden voor de boot naar Vlieland gaat en dat doe ik vooral in de omgeving van Oudeschild. Ik loop alle lullige en minder lullige VVV-attracties af, fiets door het glooiende landschap met schapenboeten en tuunwallen en wend tegen etenstijd de steven naar De Cocksdorp. Na een potje ploeteren tegen een aangezwollen tegenwind over een rechte polderweg kom ik daar aan. Het is inmiddels 18:00 geweest en dus zijn de terrassen gesloten. De plaatselijke restaurants bevinden zich rond een pleintje waar ook nog een frietkar op staat zodat dit pleintje zich deze avond ontpopt tot de openlucht-vreetschuur van Noord-Texel. De frietkar lijkt het populairst, want het meest in het oog springend, maar ik haal een afhaalpasta met brood, kruidenboter en pesto bij het restaurant. Kijk mij eens hip en verantwoord zijn. Waar ik in mijn hipheid en verantwoordheid dan weer geen rekening mee had gehouden is dat ik geen kookspullen en dus ook geen bestek had ingepakt. Het lukt evengoed om het grootste deel naar binnen te werken en de rest spoel ik met water van het plaatselijke tappunt weer uit mijn baard.

Het is fris geworden na het eten en om op te warmen race ik als een malloot de twee kilometer naar de steiger voor de boot. Daar zie ik dan toch, anders dan in Den Helder, een ruime groep outdoorenthousiastelingen verzameld zijn:

En nadat het stel met een baby in een fietskar nog een kwartier de tijd heeft gehad om stoere verhalen op te hangen over hun onverschrokkenheid schepen we weer in:

De reis per wat een oude viskotter lijkt te zijn verloopt avontuurlijk, zelfs zonder het bekende aansluitende vervoer per strandtruck dat er niet meer bij is omdat de truckbaas ruzie heeft gekregen met de veerkapitein. In plaats van de trucktocht over een zandplaat varen we door naar de haven van Oost-Vlieland. Daarvoor moet een zandbank varend worden overgestoken en dat levert toch wat problemen op. Een tijdje liggen we stil en daarna keert het scheepje zich om om achteruit te varen. De wervels die door de schroef worden opgeworpen kleuren bruin van het zand. Zijn we hier nu live onze eigen vaargeul door de bank aan het ploegen? Het lijkt er wel op.

Rond tienen mogen we in de haven van Vlieland van de boot af. In een paar minuten rijd ik naar camping Stortemelk waar ik een vlak veld met stevige ondergrond vind en in het donker mijn tentje opzet.

Dag 2: Vlieland - De Veenhoop via Tzum en Sneek

De volgende ochtend word ik wakker doordat een kind in een naastgelegen glampingtent roept: “Hee, er is hier een minitentje opgezet!”. Dat moet over mijn fijne trekkerstentje gaan. Ik pak gauw in, raak gefrustreerd over de rijen in het toiletgebouw voor ik heb kunnen douchen, en ga in het dorpje ontbijt scoren. Die ochtend kan ik op Vlieland rondkijken en het blijkt een rustige groene oase met een vuurtoren die kinderen intrigeert. Na de overtocht naar Harlingen ga ik op familiebezoek in Tzum waarna ik ergens om een uur of half vijf koers zet naar Sneek.

In 2012 heb ik toen het even kon wild de Elfstedentocht geschaatst en dat was mijn enige vluchtige blik op de binnenstad van Sneek. Die waterpoort maakt me wel nieuwsgierig of er meer historisch moois te zien is dus wil ik er eens langs fietsen.

Nu blijkt Sneek tegen te vallen. Het is een saai provinciestadje met de allure van pak ‘m beet Zevenaar of Etten-Leur. De weg erheen vanaf Tzum voert echter over de Slachtedyk, een middeleeuwse dijk waarover tegenwoordig een fiets- en wandelroute zijn uitgezet. Het valt me op hoe de Friezen de oude elementen van hun landschap koesteren. De oude vaarten met hun bochtige loop, de onregelmatige verkaveling, de terpen en de grote oude boerenhoeves suggereren een band tussen de huidige Friezen en de generaties voor hen die het land langzaam zijn vorm gaven. De eerste mensen die in het toenmalige getijdenmoeras een potentiële woonplek zagen en die de terpen opwierpen. De middeleeuwers die de eerste dijken aanlegden om het zoute water ook van hun graaslanden weg te houden. De door de hele wereld benijde succesvolle zuivelboeren die honderd jaar geleden hun melkbussen op de houten steigertjes op boten laadden om ze via vaarten naar de zuivelfabriek te laten brengen. Voor wie een landschap kan lezen zijn ze hier nog steeds aanwezig.

Met dit soort overpeinzingen, en met de behoefte ze op te schrijven, ben ik eigenlijk een soort wannabe-Geert Mak of Hylke Speerstra. Ik kan jaloers zijn op de sociale vaardigheden die zij hebben om niet alleen het landschap te lezen, maar ook de mensen die er tegenwoordig in rondlopen. Ik hield het in Sneek bij afzijdige observatie van de bezoekers van de snackbar waar ik friet haalde. Er stonden meer mensen binnen dan mocht volgens de sticker op de deur en velen droegen geen mondkapjes. De dronken jongens die van een vrijmibo kwamen niet, maar ook de medewerkers van de snackbar niet en een gezinnetje dat een ongezonde maaltijd stond af te halen evenmin.

Is het, in ieder geval binnen Nederland, nou typisch Fries om zo met je landschap en verleden bezig te zijn? Geert Mak is geen Fries maar schreef zijn bekendste werk over de geschiedenis van het door en door Friese dorp Jorwerd. Ook onbekende gemeente-ambtenaren hebben langs de Slachtedyk vele borden neergezet waarop gedichten in het Fries de voorouders bezingen en waarop van ieder sluisje en gemaaltje wordt geduid wie het wanneer waarom daar neergezet heeft. Zou het ermee te maken hebben dat de Friezen zich zien als de laatste dragers van een verdwijnende cultuur? De Friessprekende koeienboeren die ooit het beeld van de provincie bepaalden zijn immers een steeds kleinere groep in een Friesland dat vrolijk met de rest van de wereld mee globaliseert en urbaniseert. Bij een ijssalon komt net een groepje zwarte tienermeisjes aanfietsen die straattaal spreken en daarin lekker vaak “oh my god!” roepen. Anno 2021 Friesland is ook hun land. Welke verhalen zullen de Hylke Speerstra’s van het jaar 2090 straks uit hun mond optekenen over het Friesland van onze tijd?

Dag 3: De Veenhoop - Kraggenburg via Veenhuizen

Over de route na Sneek zit ik wat te dubben. Ik heb niet genoeg tijd om relaxed naar het noorden van Groningen te rijden, hoewel ik daar graag eens heen zou gaan omdat het wel nog een zwarte vlek is op de kaart van mijn fietsavonturen. Aan de andere kant heb ik te veel tijd om de kortste weg terug te rijden. De middenweg, terug rijden via Drenthe en de kop van Overijssel, komt qua tijd goed uit maar leidt me door gebieden die ik al ken van een proefweekend met de uitrusting voor de trip naar IJsland.

Ik kies toch voor de Drenthe-Overijssel-optie en rij vanaf Sneek naar het noordoosten. Bij De Veenhoop is het tijd om te overnachten. Er is een camping, maar na de drukke toiletgebouwen op Vlieland ben ik klaar met dat concept. Er is voor iemand die met de fiets rondtrekt eigenlijk niks te halen en je moet er wel voor betalen. Die teleurstelling en frustratie heb ik zelfs in een liedje omgezet met mijn ukelele. Het staat inmiddels op YouTube. Gelukkig vind ik een mooi plekje voor de tent zonder camping.

De volgende morgen begin ik niet met goede moed want het regent. Ik kauw vreugdeloos brood met kaas weg onder het afdak van een gemaaltje (met 2 bordjes; het pompt het water 20 cm op, van -0.60 naar -0.40 t.o.v. NAP, en het water wordt in het boezemgebied natuurlijk gezuiverd door daar aangeplante waterplanten). Door de miezer fiets ik verder naar het oosten en als het harder gaat regenen schuil ik even in Beetsterzwaag.

Als ik het zo uittel kan Veenhuizen het keerpunt worden vanaf waar ik weer recht op Amsterdam aan moet fietsen om zondag aan het eind van de dag weer thuis te zijn. Het is een gevangenisdorp met een bijzondere geschiedenis maar het museum daarover is nu natuurlijk dicht. Wel open is snackbar “Piepers en paupers”, een hipsterfriettent waar ik met mes en vork biologische frieten met schil eet. Ernaast zit een craft microbrewery. Blijkbaar gaat Drenthe echt op de hipstertoer en zijn het niet alleen de billboards in Amsterdam die zulks insinueren. Voor de oudere Drenthe-doelgroep is er ook nog een ambachtelijke kaasmakerij. Omdat ik dan wel hipster ben, maar ook fietser die calorieën goed kan gebruiken en dronkenschap niet, koop ik geen bier en wel kaas.

Via de reeks natuurgebieden in het dunbevolkte grensgebied van Friesland, Drenthe en Overijssel kom ik vervolgens als de avond valt bij de Noordoostpolder uit. Net als Den Helder geldt Flevoland als een lelijk stuk Nederland en net als bij Den Helder vind ik dat dat allemaal reuze meevalt. Flevoland is een land dat je, zoals de slogan van de gemeente Dronten zegt, de ruimte geeft. Ben je ondernemend en heb je een gekke droom? In Flevoland ben je op je plek. Denk maar niet dat het onafgebouwde nepkasteel of de vijf kilometer lange kunstijsbaan ergens anders in Nederland een kans hadden gekregen. Ook voor meer geslaagde maar evengoed eigenzinnige businessideeën, zoals Nederlands grootste zelfstandige laadpalenfabrikant Alfen of de schaatsfabriek Viking, is Flevoland een mooi thuis. Ruimte is er goedkoper en doordat het land zo jong is lijkt de “Not In My Back Yard”-mentaliteit er minder sterk. Waar elders in Nederland bewoners te hoop lopen tegen windmolens staat Flevoland er allang vol mee. In Almere is onlangs een kunstmatige fucking duinenrij met strand opgespoten, zonder dat ik natuurorganisaties en oudheidkundige verenigingen heb horen klagen over de teloorgang van habitats of historische dijken.

Ik bedenk me fietsend dat het meest afgezaagde voorbeeld van dit soort droomverwezenlijkende ondernemingszin wel het beginnen van een eigen wijngaard is. Meteen daarop bedenk ik me dat Flevoland dáárvoor toch de verkeerde plek moet zijn; qua klimaat zal het het toch ruimschoots afleggen tegen Zuid-Limburg, niet? Een paar minuten later geven echter de wijnranken van Wijngoed Maronesse me ongelijk.

Wikipedia meent ergens dat het accent waarmee Noordoostpolderaars praten wat noordelijk klinkt, maar als ik bij de Jumbo in Marknesse mijn oor te luister leg klinkt het eerder als conservatief West-Nederlands. Hoog, zangerig en met een rollende R, zoals bij de oma’s en opa’s van de hedendaagse straattaal of poldernederlands pratende randstadjeugd.

Dag 4: Kraggenburg - Amsterdam via Schokland

Het weer wordt slechter dus zet ik vrij vroeg mijn tentje op bij Kraggenburg. De volgende morgen blijft het lang regenen en dus lig ik tot een uur of half tien in mijn tentje te schuilen. Een hond komt even snuffelen maar verder laat men mij met rust.

Als ik me dan toch in gang gezet heb fiets ik langs meer rechte landwegen naar het dorp Ens dat ik bereik terwijl er net weer een regenbui begint. Waar Marknesse nog een Jumbo en een stel cafeetjes en wat geopende afhaaltenten had moet Ens het doen met een Spar die op zondag dicht is en een niet al te florissant ogende kebabtent. Onder een afdak boven de entree van de kerk kan ik droog mijn ontbijt naar binnen werken. Er passeren een busje met klussers en een vrouw op leeftijd die de hond uitlaat. Er zijn dorpen om minder een dooie boel genoemd maar in Ens hebben ze tenminste zelfspot:

De attractie van vandaag is Schokland. Ik mag dan wel hoog opgeven over hoe jong en dynamisch Flevoland is maar het heeft ook nog gewoon het eerste stuk UNESCO-werelderfgoed van Nederland. In een heftige hagelbui probeer ik de attractie alsnog toeristisch recht te doen, lees ik wat bordjes langs het pad en laat ik mijn fiets bij de gereconstrueerde haven poseren:

Voor de minder in Nederland ingewijde lezers die wellicht via Google Translate meelezen: Schokland was in de middeleeuwen een streek aan de Zuiderzee die door erosie en bodemdaling een eiland werd. Eeuwenlang bestond er een eilandgemeenschap die leefde van de visserij en de zeevaart. Het eiland erodeerde nog steeds verder en begin negentiende eeuw werd de toestand kritiek. Rond 1855 besloot de Nederlandse overheid het eiland te evacueren en in 1859 verlieten de laatste bewoners het eiland. Als een soort Nederlands St Kilda lag Schokland er tachtig jaar bij als een spookeiland met wat oude gebouwen en een vluchthaven. Toen in 1940 de Noordoostpolder werd aangelegd werd de zee rond het eiland drooggelegd en werd het eiland een opvallende kromme bult in het overigens rechte en platte landschap van die polder.

Ook Schokland kun je eigenlijk best in het dynamische Flevolandse verhaal passen. Er liggen in Nederland immers wel meer oude eilanden, van Schiermonnikoog tot Wieringen, al dan niet aan het vasteland vastgepolderd. Maar alleen Schokland, met z’n unieke geschiedenis van bloei, totale ondergang en opname in een nieuw begin, heeft deze UNESCO-status gekregen. Als de Noordoostpolder niet was aangelegd was het waarschijnlijk nooit zo ver gekomen.

Na Schokland is het met de attracties van deze trip voorbij. Het weer oogt onstabiel en de weg naar Amsterdam door Flevoland is lang, recht en potentieel saai. Met lichte tegenzin zet ik mij in beweging tegen de tegenwind. Ik heb behoefte aan een toilet en mijn water is op. Vanwege de tegenwind besluit ik niet over de dijk van de Flevopolder langs Lelystad en Almere te rijden maar een stukje door het binnenland, langs de Lage Vaart. Of ik langs die route voor Almere ergens water en sanitair kan vinden is echter de vraag.

Als ik eenmaal goed en wel de Ketelbrug overgestoken ben en dus van de Noordoostpolder in de Flevopolder ben aangekomen verdwijnen de meeste van mijn zorgen. Bij een golfbaantje bij Swifterbant kan ik mijn water bijvullen en langs de vaart blijkt een mooi fietspad te liggen. Ook blijken ze in Flevoland namen te geven aan hun windmolens. Naast Corry staat ook Piet in het weiland te draaien:

Het is mooi om te zien dat zowel de Flevolanders als de Friezen zoveel constructiever met windturbines omgaan dan de Amsterdammers, die zich door GeenStijl een beetje terecht laten uitlachen omdat ze eerst een kneiterlinks bestuur kiezen en zich dan een hoedje schrikken als dat bestuur voor windenergie blijkt te zijn.

En ja, het zijn dus niet alleen de Flevolanders die constructiever lijken, maar ook de Friezen. Fietsend langs de Slachtedyk zag ik namelijk niet alleen oude terpen, vaarten en hoeven, maar ook heel veel nieuwe windmolens. En die windmolens stonden niet zoals in Flevoland en elders in een strak op de tekentafel uitgetekend rasterpatroon. Nee, de windmolens stonden pal naast de bestaande boerenhoeves. Gewoon boem recht buiten het keukenraam. En dat terwijl protesterende buren in de rest van Nederland bang zijn voor gezondheidsschade bij minder dan maarliefst 1500 meter!

Goed, ik ben geen Hylke Speerstra dus ik heb niemand onderweg gevraagd of ze op zo’n boerderij wonen en of ze veel gezondheidsproblemen ervaren. Maar voor een passant als mij oogt het in ieder geval heel mooi. Het brengt ook iets van economische bedrijvigheid terug op een plek waar die van oudsher thuishoort. Vroeger werden er op zo’n boerenerf niet alleen koeien gemolken. Er werd ook textiel geweven, er werden meubels gemaakt, gereedschappen in elkaar gezet en ga zo maar door. Veel van die ambachten zijn op z’n minst verplaatst naar grijze dozen op industrieterreinen of anders zelfs ge-outsourced naar verre continenten. Maar met zo’n windturbine wordt er ineens wel weer lokaal groene energie opgewekt. Daarbij zie ik ook potentiële voordelen in de infrastructuur: kabelbuizen en toegang over de weg voor zware machines hoeft wellicht niet speciaal geregeld te worden. Met andere woorden: die door mij geprezen oude contouren van het landschap worden effectief gebruikt voor nieuwe initiatieven. Ik vind het zo op het eerste oog reuze sympathiek.

Met dit soort overwegingen in mijn hoofd kom ik in een steady ritme, en onder de beschutting van op de tekentafel voor recreërende Lelystadders voorziene bossen rijd ik eerder dan verwacht almere binnen. Over het Gerard Monninkpad, no less, vernoemd naar de vermetele Tukker die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog door een verdoemd Centraal-Europa op een terugtrapfiets naar Palestina reed.

In Almere haal ik de Grote Markt met de terrasjes net niet voor er een stortbui losbarst. Doorweekt neem ik plaats onder een stevige parasol en kijk ik naar het Almeerse leven terwijl ik me een stevige uitsmijter en een dikke brownie laat voorzetten naast de nodige warme dranken. Misschien is het de verkwikkende werking van de koffie, maar als ik daar zo rondkijk hou ik van Almere en van Flevoland. Een diverse bevolking, maffe architectuur en ruimte voor mensen die dromen najagen, van Gerard Monnink tot de nerds die een bestaan willen opbouwen met oplaadpalen of windturbines.

Ja, na deze vier dagen fietsen heb ik een prima mindset om aan mijn toekomst te gaan bouwen. Wat kost zo’n maf huis in Almere tegenwoordig?