De Sneeuwgrenstrektocht
Het ontstaan van het plan
Ergens in november vond ik in mijn werk-inbox een uitnodiging voor een ski-weekend met de collega’s. Prima plan, want ik vind alle glijdende wintersporten vermakelijk, maar even op en neer vliegen naar Genève sluit niet aan bij mijn ideeën over je persoonlijke carbon footprint. En ik heb al langer het idee dat ik eens moet kijken hoe goed een fietsvakantie bij temperaturen onder nul te doen is. Dus laat ik dan vast wat eerder vertrekken, een trein pakken naar een stad op zo’n 250 kilometer van de skibestemming, en van daar in een paar dagen naar het skifeestje fietsen. En dan mijn trouwe volgers hier eens laten weten hoe het bevalt om een stevige meerdaagse fietstocht te maken bij vorst door een pak sneeuw.
De eerste bergen
’s Morgens om half acht op zaterdag 3 februari stap ik met de fiets in de intercity naar Nijmegen, op Amsterdam Amstel, om de hoek van mijn huis. Ik ben sinds Kerstmis aan het voorbeiden geweest: veel dure warme kleren kopen, kaarten downloaden voor de Garmin en de telefoon, routes plannen, de fiets in topconditie brengen. Voor het eerst in jaren ga ik eens zonder klikpedalen op weg: bij bijtende kou en glad wegdek lijkt dat me niet handig. In plaats daarvan sta ik nu met waterdichte lage wandelschoenen op een setje downhillpedalen met spikes. Zulke spikes zitten ook in mijn banden, zodat fietsen ook bij sneeuwdekjes en opgevroren wegdek nog enigszins doenlijk moet zijn.
Op zondag word ik wakker in Bern. Een uurtje of twee kijk ik rond in de fraaie stad, die je op de basisschool weliswaar hebt moeten leren als een Europese hoofdstad, maar die op mij minder bruisend dan Arnhem overkomt:
Het is prima weer, dus geen enkele reden de kortste weg te nemen vandaag. Na mijn micro-citytripje slinger ik door het Midden-Zwitserse heuvelland geleidelijk omhoog richting de Gurnigel-pas. Al snel blijkt mijn fancy wintersportjas echt veel te warm om bij het lekkere winterzonnetje omhoog te fietsen. Bij de laatste voorsteden trek ik hem uit, en even later stroop ik zelfs mijn mouwen op.
Bij het begin van de klim in Bern, op circa 500 meter boven zeeniveau, is het groen, maar je ziet in omliggende heuvels op de noordhellingen al een gebroken sneeuwdekje liggen. Omhoog fietsend wordt het snel winterser. Op 800 meter sluit het sneeuwdek op de noordhellingen zich. Bij de 1000 ook op de zuidflanken. De weg daalt weer een stukje naar Riggisberg, en mijn handen worden in de afdaling gelijk ijskoud in de dunne handschoenen. Terwijl ik in Riggisberg met een kop koffie bij de bakker opwarm tref ik twee andere fietsers. Eentje zowaar op een racefiets. Wellicht is het soort banden waarmee ik als onwetende Hollander naar de winterse bergen ben gegaan toch overkill:
Daarna gaat het onafgebroken stijgen naar de Gurnigel en z’n 1608 meter. Het is bewolkt geworden en er dwarrelen wat verdwaalde losse vlokjes naar beneden. Op 1200 meter houd ik in de sneeuw bij lichte vorst een picknick. No problem. Mijn idee om honing mee te nemen als vorstbestendig zoet broodbeleg lijkt te werken, en met in mijn fancy wintersportjas blijf ik ook zittend aangenaam warm. De plastic zak met daarin Gstaad van Arnon Grunberg houdt mijn kont droog terwijl ik op een besneeuwde boomstronk zit. De hoofdpersoon kennende zal hij er gelukkig mee zijn.
Het is een eind naar de top door een saai woud, en auto’s met skirekjes op het dak zoeven af en aan. Als de hoogtemeter op de Garmin dan eindelijk tegen de 1600 meter aangeeft, kom ik met een bocht naar links en weer naar rechts eindelijk het bos uit. Naast een wijds Alpenpanorama tref ik wat horecagelegenheden, een parkeerplaats en het het begin van veel sneeuwschoen- en skiroutes. De dikte van het sneeuwdek is naar boven toe toegenomen tot iets van een meter:
De weg is bij dat alles overigens helemaal schoon dankzij een zware overdosis strooizout. Niet leuk voor mijn fietsketting, en ook geen goede voedingsbodem voor spannende avonturen. Maar lekker fietsen is het wel, zeker nu de zon ook doorbreekt.
Wat je op de foto ook ziet: de thermosfles met thee. Ik had hem in het hostel met kokend water gevuld, en onderweg bij een benzinepomp theezakjes gehaald en die erin gehangen. Bovenaan zo’n frisse klim je warme jas aantrekken en dan voelen hoe de thee je van binnen opwarmt was het beste van deze hele onderneming.
Volgende uitdaging: het afdalen. Nou ben ik met de spikebanden, die het ook nog vertikken om mooi rond om de velg te gaan liggen, niet van plan Strava-KOMmetjes te gaan aanvallen. Maar ook met een bescheiden vijftig kilometer per uur zal het best fris worden. Dus trek ik de skijas weer aan en de dikke handschoenen ook, en begin ik naar beneden te rollen. Na één bocht doen mijn voeten en oren al pijn van de kou. Gelukkig heb ik daar overschoenen en een buff voor. Met die erbij aangetrokken ga ik dan in westelijke richting terug het glooiende Zwitserse merengebied in.
Booking.com-ratings
Terwijl ik weer terugrol van een diepwinters klimaat naar een snertwinters klimaat in Hollandse stijl, passeer ik de Duits/Franse taalgrens, en kom ik dus in een omgeving die we kennen van een eerdere fietstocht. Een Veloland Schweiz-fietsroute loopt van gehucht naar gehucht over vriendelijk glooiende landweggetjes, en ook in de frisse vrieslucht ruik ik de koeien die melk voor de Gruyèrekaas leveren. Volgens booking.com is er een hotel in de buurt waar je voor 90 franken per nacht kunt slapen. De gemiddelde rating is 6 uit 10, wat doet vermoeden dat deze avond nog droog brood en kakkerlakken voor mij in petto heeft. Als onverschrokken avonturier van de smartphonegeneratie laat ik mij echter niet afschrikken door onze data-driven manipulatoren en ga ik middels een authentieke beleving van ontmoeting met de lokale bevolking eens kijken hoe erg het werkelijk is.
De check-in in het Hôtel de Ville geschiedt bij een vlotte jongedame die door haar vlotheid contrasteert met de incheckprocedure, waarvoor ze een formulier van drie laagjes doorslagpapier afscheurt van een dik blok. In goed verstaanbaar Frans meldt ze een overnachtingsprijs die ver onder die op Booking.com ligt. De fiets kan in een afgesloten halletje staan. Mijn persoonlijke rating ligt voorlopig nog op een heel acceptabel niveau.
Onderweg naar mijn kamer door het trappenhuis zie ik dat deze tent erg veel dingen tegelijk wil zijn. Het is een café - restaurant - hôtel - salle polyvalente en dan ben ik misschien nog wat vergeten. Als café zijn ze geslaagd, getuigen de vele pilsende barhangers, maar de salle polyvalente ligt er op de eerste verdieping slordig bij. Op sommige verdiepingen in het trappenhuis doet het licht het niet.
Op mijn kamer blijkt dat het gordijn een centimeter of 30 minder breed is dan het raam, wat in combinatie met mijn voornemen om al mijn volgezwete kleren uit te trekken het nadeel heeft dat voorbijgangers de zedigheid van mijn persoon in twijfel zouden kunnen gaan trekken als ze toevallig op het juiste moment door een spleet langs het gordijn op de derde verdieping gluren. Ik kan er nog mee leven.
De douchekop blijkt niet hoger te kunnen dan mijn schouderbladen. Dat is wel echt jammer tijdens een fietstrip.
Verder is van het doucheraam alleen de onderste helft geblindeerd. Dat heeft dus opnieuw als nadeel dat voorbijgangers een lichte mate van ongewenste intimiteit kunnen ervaren, maar het voordeel is dat, als je je bij daglicht zou douchen, je van onder douche kunt genieten van een indrukwekkend Alpenpanorama.
Wat de douche-ervaring in stijl afmaakt is dat er met vergeeld plakband een op vergeeld papier zelf uitgeprint briefje is aangebracht dat de gast in drie talen aanspoort de te wassen handdoeken op de grond te leggen, “FUR EINE GESUNDE UNWELT”.
Als diner is er een prima pizza te eten, en hoewel het opvallend is dat je in een hotel met uitzicht op het stadje Gruyère geen kaasplank kunt bestellen als dessert, val ik goed gevuld in een prima bed in slaap.
Na het prima ontbijt informeert de jongedame nog waar ik eigenlijk mee bezig ben met die fiets in februari, en complimenteert ze mij met mijn Frans (“Ben je eigenlijk een Duitstalige Zwitser ofzo?”). Na het uitchecken kan ik alvast de lunch inslaan bij de bakker in het pand ernaast.
Als fietsvakantie-ervaring krijgt Hôtel de Ville een 9.
Gstaad
Hoewel ik tot zo ver al prima te spreken ben over mijn tijd in Zwitserland, betreed ik kort na vertrek uit het Hôtel de Ville pas het echte hart van het land, het bergreduit uit de Tweede Wereldoorlog:
Mochten de nazi’s dus indertijd het onzalige plan zijn gaan uitvoeren om Zwitserland binnen te vallen, dan moesten ze hier, bij deze betonmuur, lang worden tegengehouden door Zwitserse troepen die weliswaar al kansloos waren omsingeld, maar hun huid heel duur gingen verkopen tegen een prijs die zou worden uitgedrukt in bloed van Duitse jongemannen. Waar toen geschutskoepels of gelijkaardige dingen moeten hebben gestaan, staan nu dikke villa’s. Cynische types kunnen het zien als symbolisch voor hoe dit land door de Tweede Wereldoorlog is gekomen.
Voorbij dit grimmige monument ligt een lieflijk slingerweggetje. Ik klim naar de Jaunpass op 1509 meter en onderweg passeer ik romantische bergbeekjes met wonderlijke ijsformaties in de stroomversnellingen. Een Chinees gezin in een huurauto vergaapt zich ook aan alle moois en moedigt mij door een open raampje aan.
Na een paar uurtjes werken kom ik over de Jaunpass aan in het zonovergoten Oberer Simmental. Er is een Veloland Schweiz-fietsroute die mij weg van het autoverkeer in Zweisimmen brengt. Ik probeer er een regenbroek te kopen omdat ik die in Amsterdam op het kantoor heb laten liggen, maar dat blijkt in zo’n toeristisch bergdal niet voor een buiten Zwitserland redelijke prijs te kunnen. Daarna ga ik maar eens warme koffie drinken met een goed stuk taart erbij, want in het hotel heb ik vandaag geen kokend water meegenomen.
Pas op de WC van de koffietent zie ik dat de vaseline, waarmee ik als probeersel mijn gezicht eens had ingesmeerd voor de afdaling, rare ranzige klodders in mijn baard heeft gevormd. Die regenbroekenverkoopster en serveerster moeten zich hebben zitten afvragen wat zo’n eenzame vent in vieze kleren met gekke smurrie in z’n baard van plan is.
Vanaf Zweisimmen klim je over een klein pasje, wederom over landweggetjes de rode fietsbordjes achterna, naar Saanen. Daar breng ik de avond en nacht door in de jeugdherberg van Gstaad, die eigenlijk in buurdorp Saanen ligt. Saanen en Gstaad zijn samen een geliefde plek om te ontspannen voor de jetset en beau monde, of voor de wannabe-jetset, of in ieder geval proberen Saanen en Gstaad de indruk te wekken dat zij geliefd zijn bij de jetset, de beau monde en hun wannabes. Vanuit de slaapzaal zie ik op een heuvel het Palace Hotel, het exclusieve resort waarin de finale van het boek van Grunberg zich afspeelt. Die finale ben ik net aan het lezen tijdens mijn verblijf daar, en de inhoud ervan is zo onsmakelijk dat ik ondanks een dag fietsen in de kou slechts met moeite een hele portie Älplermagronen naar binnen krijg.
Als ik ‘s ochtends verder rijd, zie ik dat die jetset en beau monde fietsminnende bikkels zijn. Eerst moedigen twee lopende schooljongens mij aan, dan passeert er een jongen die op de fatbike onderweg lijkt te zijn naar de internationale school in Saanen, en tenslotte zie ik nog een zwaar ingepakte moeder die bij min acht graden een dreumes in een fietsaanhanger naar de kinderopvang brengt. Ook is de sneeuwruimer van Gstaad het fietspad niet vergeten:
Het is een prachtige winterochtend met scherpe kou, een lage ochtendzon in een knalblauwe lucht en een goed pak sneeuw. En dat pak wordt snel beter naarmate ik omhoog klim naar de Col du Pillon op 1546 meter. Eenmaal boven lijkt er wel zo’n tweeëneenhalve meter sneeuw te liggen:
Deze dag word ik echt lyrisch over Zwitserland. In mijn beleving is Zwitserland bijna het perfecte vakantieland, met z’n ruige natuur, beschaafde mensen en stevige après-fietsdiners als kaasfondue of pasta met aardappels en kaas. En dit bijna pefecte land kan weldra volledig vervolmaakt worden als iemand met deep learning neurale netwerken een augmented reality-app maakt die alle prijskaartjes uit je gezichtsveld filtert.
Frankrijk
Na een afdaling vol met billboardwaardige alpenuitzichten op ingesneeuwde chaletjes die tegen een achtergrond van reuzenbergen in de winterzon baden, kom ik met koude voeten en verder warme alles aan op de bodem van het Rhônedal. Op het stationsplein van Aigle eet ik mueslibrood met honing op een bankje in de zon.
Ik ben nu op het laagste punt van de fietstocht naar Flaine, en vanuit het warme dal met mediterrane trekjes lijken de besneeuwde bergen ver weg. Het dal is dichtbevolkt met veel industrie, en de drukte is na twee etmalen in de afgelegenheid alweer wennen. De eerste manche in Zwitserland zit erop, en het voelt alsof de tweede, het stuk door de Franse Alpen, alleen nog een slappe herhaling gaat worden. De beleving van fietsen tegen de berg op, zwaar ademend langs je bevroren neusharen, tussen metershoge sneeuwmuren door, op weg naar zonderlinge hotelletjes: vanaf nu zal ik het allemaal al gezien hebben. Niet meer onderweg naar nieuwe ervaringen, maar bezig met het vormen van een nieuwe sleur. Maargoed, van hier blijven zitten word ik ook niet blijer. De thee is op en dus vul ik de thermosfles bij de kiosk met cola op kamertemperatuur voor de klim uit het Rhônedal naar de Pas de Morgins op 1369 meter.
In de achternamiddag wordt die hindernis genomen, en kom ik terecht in het Franse ski-oord Châtel. Wat een verschil met Zwitserland! Waar in Zwitserland rust en ingetogenheid regeren, moet je hier slalommen tussen alle voetgangers die onderweg zijn naar de après-ski of juist eerst nog een bodem gaan leggen bij een pizzatent. De auto is hier populair en in plaats van koeien ruik ik uitlaatgassen.
In het zijdal naar Pré-la-Joux tref ik een hostel. Het ziet er wel gezellig uit met baardige snowboarders aan het bier op een terrasje voor de deur. De dame achter de receptie annex bar voelt zich gestoord in het barhangen als ik incheck. Slaapzalen zijn er alleen met veertien bedden, en dat lijkt me geen goed idee. De receptiedame weet zelf ook niet of de kamer met het tweepersoons bed of die met twee éénpersoonsbedden mooier is. Ik kies de tweepersoons-privékamer, waar ik overigens nog steeds gestoord blijk te worden door andermans gesnurk, en wel door dat van een vent die de slaapzaal niet kan vinden en voor de deur van mijn kamer op de vloer in slaap valt.
Eten is er niet te krijgen, ondanks dat er een eetzaal is, die vol staat met houten kleuterklasstoeltjes in volwassenenmaat en eettafels met plastic tafelkleden. Dus dan maar naar de dichtstbijzijnde pizzatent. Na een kilometer fietsen zie ik een veelbelovend hotel-restaurant. Ik ben nog de enige eter op het voor Fransen vroege uur, en mag in mijn eentje in het lege restaurant zitten. Van eten in het gezellig drukke café kan geen sprake zijn volgens mevrouw. Al gauw krijg ik een pizza voor mijn neus gekieperd en dan rent mevrouw weer terug naar het gezellige café.
Zucht, wat is dat hier? Ik was net verliefd geworden op Zwitserland, waar ik zelfs met mijn vieze fiets en rare klodders in mijn baard word behandeld alsof ik in een Maserati kom aanrijden. Hier in Frankrijk stinkt het naar uitlaatgassen en doet iedereen bot. I climbed 900 vertical meters into France and all I got is a lousy fuckdorp waar iedereen me aankijkt alsof er een piemel op mijn voorhoofd staat getekend.
Als het restaurant later volstroomt blijkt wat het probleem van mevrouw is: bij de Franse klanten staat ze gezellig aan tafel te kletsen, maar als twee Nederlandse mannen in gebroken Frans en Engels proberen te bestellen, schiet ze meteen in de boze-juffrouwhouding.
Isolatie
Tsja, dat is wat wij Nederlanders altijd al roepen: Frankrijk is een chauvinistisch rotland vol moeilijkdoeners. Heel Frankrijk? Nee! Eén dorp blijft moedig weerstand bieden tegen het chagrijn. Al is het daarbij geholpen door een aardverschuiving.
Als ik de volgende dag Morzine binnenrijd, ga ik op weg richting de Joux Plane, de bekende col uit de Tour de France. Er zijn op internet verslagen van winterbeklimmingen, dus blijkbaar kan dat. Ik hou nog een uitgebreide koffiepauze in Morzine en laveer door de drukke straatjes tot het begin van de klim. En dan:
Wat nu? Het is te vroeg om over de grote weg door het dal naar de beoogde overnachtingsplaats Cluses te rijden, maar alle leuke paswegen vanuit Morzine zijn dicht. Ik ga dus maar omhoog rijden richting de Col de l’Encrenaz, een volgens de borden eveneens gesloten bergpas op 1427 meter. De weg erheen slingert zich door kleine dorpen en gehuchten tegen de bergwand. De lege straten en de frisse lucht werken rustgevend, en de teleurstelling van de gesloten Joux Plane verdwijnt. De sneeuwformaties langs de weg worden weer steeds voluptueuzer naarmate ik klim, en tegen kwart over twee sta ik boven op de col, waar de sneeuwruimers er inderdaad mee opgehouden zijn:
Boven op de col zijn twee andere levende zielen: een man uit de buurt van Parijs en de uitbaatster van het cafétje. Beide verzekeren ze mij dat er een prachtig sneeuwschoenpad ligt over de sneeuw op de afgesloten weg. Dat gaan we dan maar eens proberen! De winterfietsbanden zijn tot nu toe nog niet echt nodig geweest buiten parkeerplaatsen en woonerven, dus dit is de gelegenheid ze op de proef te stellen.
De eerste meters over de sneeuwbulten glibber ik alle kanten op, maar zodra ik op de geprepareerde langlaufpiste ben en zo veel mogelijk lucht uit mijn banden laat, is er wel dik stapvoets te fietsen. Soms hapt mijn voorband diep in de sneeuwlaag en dus blijf ik een beetje zenuwachtig en onwennig. Eén keer duikel ik linksom van de fiets en het pad af het bos in. Maar er is toch niemand in de buurt om me uit te lachen, dus het zal mij een zorg zijn.
Na zo een uurtje lang een boswandeling op de fiets te hebben gemaakt, bereik ik het andere eind van de sneeuwruimende beschaving, in de buurt van het ski-oord Praz-de-Lys. Zo, toch nog even lol gemaakt met de winterbandjes. Ik pomp de banden op, glimlach naar wat passerende wandelaars, trek de twee paar handschoenen over elkaar aan en zet de fiets weer in beweging.
Al snel ontwaar ik tot mijn verwarring grote gele borden die mij over een wegafsluiting informeren. Laten we eventjes wel wezen: er zijn drie wegen om hier te komen, waarvan er twee over ingesneeuwde passen lopen. Die derde dan afsluiten wegens wegwerkzaamheden, dat kunnen ze de inwoners en bezoekers van Praz-de-Lys toch niet aandoen, zeker?
Na weer een stukje dalen kom ik echter echt bij een bouwplaats. Enfin, ik moet nu eenmaal naar het dal, en terug over de langlaufpiste spreekt me niet zo aan. In Marokko en Rusland heb ik halve dagen door werken in uitvoering gefietst, dus wie weet is dat hier ook een goede oplossing.
Aanvankelijk lijkt het helemaal goed te gaan; bouwvakkers met kruiwagens en minigraafmachines kijken even naar me en gaan weer verder met hun werk terwijl ik voorbij fiets. Pas als ik bijna halverwege de bouwplaats ben, schrikt de hele bende plotseling op als een troep verstoorde ganzen. Van alle kanten klinkt nu geschreeuw, waarmee driftig gebarende helmen en hesjes dragende dieren proberen de tweewielige indringer van hun territorium te verjagen. Omdat ik toch echt op een legale manier over de weg Praz-de-Lys zou willen verlaten, rol ik nog even 50 meter door naar de leider van de kudde die ik meen te herkennen aan een dikke walkie-talkie, een verzorgd gezicht en grijze haren. Hij spreekt dwingend, maar gelukkig vriendelijk en inhoudelijk en zegt me dat ik er om zes uur langs kan. Het is nog geen vier uur, maar terug over de sneeuw gaat ook niet sneller, dus dat wordt dan maar wachten. Dansend op de pedalen tegen de berg op druip ik af.
Bij een chalet op de kruising van de drie afgesloten wegen hoor ik twee mannen Engels praten. Ik informeer of zij weten wat dit te betekenen heeft, en waarom er een heel dorp is geïsoleerd, en of ze die werkzaamheden niet ‘s zomers kunnen doen. Ik krijg een hele tirade over de bloody shame van six million euros flushed down the toilet die mij niet veel wijzer maakt over de achterliggende overwegingen, maar die me in ieder geval bevestigt in mijn inschatting dat het toch niet raar is te verwachten dat er een uitweg uit dit dorp moet zijn. Ook is er volgens hun bovenin het dorp een café, dus daar gaan we de twee uur dan maar uitwachten.
Dat café ligt nog driehonderd meter hoger, dus met dat stuk klimmen en dan een goed uurtje koffie drinken kan ik de twee uur wel doden. Bovenaan blijkt het skidorp ruim aangelegd, en pas na anderhalve kilometer van lege parkeerplaatsen gesloten winkels ontwaar ik een café. Eindelijk. Ik trap over een steil sneeuwrandje het lege terras op, smijt de fiets neer als een jongetje zijn BMX en stamp voldaan de kroeg binnen. Het is tijd voor schandalig hard uitrusten.
Bij de thee met crêpe begin ik voorin mijn uitgelezen boek. Na een half uur ben ik voor het eerst vandaag door en door opgewarmd, en begin ik te knikkebollen. De bardame praat netjes Frans dus bij de tweede bestelronde vraag ik eens na. Ze meent dat het onmogelijk is om een andere weg naar Praz-de-Lys sneeuwvrij te maken, omdat de andere wegen nu eenmaal langlaufpistes zijn.
Uitlaatgassen heb ik al in geen uren meer geroken trouwens. Over de skipistes komt slechts af en toe nog een late skiër naar beneden zetten. Meestal zie ik buiten alleen drie kinderen die één voor één een trucje op hun ski’s proberen terwijl de andere twee toekijken. Als ik met de fiets onderweg ben hou ik mezelf de hele dag rusteloos, maar zo’n verplichte pauze is weldadig. Langzaam gaat buiten het heldere wit van de dag over in het fluorescerende grijsblauw van de eerste avondschemer.
Na die schemer volgt nog een vervelende afdaling door het donker, waarin ik niet hard durf te rijden omdat ik te weinig zicht op het wegdek heb, en niet langzaam durf te rijden omdat ik niet weet of de achteropkomende auto’s dan wel snel genoeg in de gaten krijgen dat dat rode knipperlichtje voor ze een fietser is. Voor extra afzien gaat de lichte sneeuw over in regen. Maar in mijn hoofd kan de genoeglijke kalmte van Praz-de-Lys zich handhaven. Volgens mij is er een gat in de markt voor skivakanties op eilanden.
En verder
Verder stond ik de volgende dag rond 12:00 met ski’s op de piste, na een laatste overnachting in Cluses en een laatste lange klim naar Flaine over de Col de Pierre Carrée. Opzet geslaagd, van alles geleerd, met een hoop plezier. Tot de volgende keer!