Terug naar de basis in een nieuw land
Plan B
Help. Werkstress, relatiestress, eeuwig pleurisweer, gebrek aan lichaamsbeweging. Wat te doen? Fietsen! Maar wanneer en waar? Een weekje vrij was snel gevraagd en wel voor 9 tot 13 maart. Over de plaats van handeling bleef ik prakkiseren.
De bestemming moest tot de verbeelding spreken en goed weer bieden. Ik ben wel benieuwd naar de dichtstbijzijnde landen waar ik nooit geweest ben: Liechtenstein (660 km), Ierland (730 km) en Slowakije (930 km). Door de waarschijnlijkheid van goed weer valt de keus na wat spelen met de trein-routeplanner toch op Zuid-Frankrijk.
Via een EuroCity van Duisburg naar Basel moet je met de fiets in één dag in Saint-Étienne kunnen komen, en van daar zou ik dan op en neer kunnen fietsen naar Meyrueis, het plaatsje van de wielerkoers uit De Renner van Tim Krabbé. Ik stel me al helemaal voor hoe ik een foto van mezelf met een glas pastis op het terras daar met een bijschrift over hoe machtig mooi die schokkende leegheid van mijn leven wel niet is.
Dit plan sneuvelt echter al in de vroege stadia van de uitvoering. Ik bereik Duisburg, maar aan het loket verneem ik van de strenge Bahn-ambtenaresse dat een fietsplaats op de EC minstens 24 uur tevoren geboekt moet worden. Ik probeer nog via het Nahverkehr, dat zijn de boemeltjes, de goede kant op te gaan, maar nadat ik er twee heb gemist en de derde vertraagd is en wordt omgeleid daagt mij definitief dat ik de plannen moet bijstellen. Had ik al gezegd dat ik in de ondoorgrondelijke kaartautomaat op station Emmerich-Elten ook al mijn pinpas was kwijtgeraakt? Zo’n ochtend was het.
Het plan B bestaat daaruit om dan toch maar Liechtenstein te gaan bezoeken, als dichtstbijzijnde land waar ik nog niet geweest ben. Hoe wisselvallig het weer ook is in die streken, je kan altijd nog beter fietsen dan dagenlang op je gat zitten in de trein. In Karlsruhe verlaat ik rond avondetenstijd het boemeltjesnet en strijk ik neer in een kebabtent voor een falafelschotel en een routeplanningssessie.
In die routeplanningssessie merk ik onder het genot van de falafel mit Pommes nog wat handigs. Ik moet, om in Liechtenstein te komen, eerst af koersen op het oostelijke eind van het Bodenmeer. Dat is een makkelijk doel om op de kaart op het kleine scherm van mijn smartphone te herkennen. En dat is nodig, want ik heb door deze last minute routebepaling geen voorgeplande track of Garmin om op terug te vallen. Makkelijk toch? Hebben we dat ook weer geregeld.
Schuilhutten
Zoals al ontdekt bij de Grenzsteintrophy staat heel Duitsland vol met schuilhutten in het bos. In de kebabtent zie ik ook een mooie staan net buiten Karlsruhe in oostelijke richting. Die is voor mij! Ik rol mijn slaapzak uit en pak mijn ukelele van de fiets. Ik ram mijn kleine ukelele-repertoire en luister hoe mijn stem galmt in het onzichtbare landschap. Dan is het mooi geweest. Welterusten, dassen en reeën. Ik pak de ukelele in en kruip in mijn slaapzak.
Steppenwolf
In mijn fietstassen heb ik nog net twee boeken weten te stouwen: De Renner van Tim Krabbé en Der Steppenwolf van Hermann Hesse. Zonder het vooraf gepland te hebben kom ik op dag 2 door het geboortestadje van die laatste schrijver, Calw:
Zoals je ziet was het die dag geen heel stralend weer. De weersverwachting was dat deze dinsdag een suffe regendag ging worden met een graad of 10. De volgende dagen gingen zonnig worden met ook wat hogere temperaturen. Het is nog geen zomer, maar het kan ermee door. Maar deze dinsdag wordt dan even overleven.
In de praktijk valt het echter allemaal reuze mee. De regen is erg licht, geregeld zo licht dat mijn afritsbroek opdroogt in de rijwind. Door de regen in de weken ervoor zijn bovendien alle beken enorm gezwollen, wat een interessant gezicht is dat afleiding biedt van het weer.
Verder helpt het dat dit Duitsland is en de bakkers hier fijne zitplaatsen hebben. In de bakkerij in Stupferich neem ik lekker twee uur om de powerbank op te laden (thuis vergeten) en in Der Steppenwolf te lezen. Net op dit punt komt er schot in het verhaal. Hoofdpersoon Harry ontmoet mysterieuze dames en doet stoute dingen, en dat achter in de veertig. Zo zo, toe maar. Tijd om mijn eigen stoute dingen te doen: door richting Tübingen!
Tübingen
Als ik na een laatste heuvelrug na Calw de Schwarzwald-uitlopers achter me laat schiet ik zoals gehoopt een stuk harder op. Na een pizza met een halve liter bier dacht ik op OpenStreetMap weer een schuilhut gevonden te hebben, maar dat blijkt een schapenkot op een boerenerf. In tweede instantie wordt dit mijn slaapplek voor nacht nummer twee:
In Unterjesingen bunker ik weer brood, koffie en stroom bij de bakker. De tent stond op zompige zuigmodder en ik heb net even te laat door dat er nog een pond van die zooi aan mijn schoenen zit gekleefd als ik de bakkerij binnenloop. De vrouw komt met een zwabber en een emmer vanachter de toonbank vandaan om de vloer op te kuisen terwijl ik met broodjes wegkauw.
Zo’n vijf kilometer verder ben ik in Tübingen, een beroemde universiteitsstad met toch maar minder dan 100.000 inwoners. Het is nog wel groot genoeg om een outdoorwinkel met gasflesjes te hebben en een station met een loketdame. De loketdame hier is gelukkig minder ambtelijk in de omgang dan die in Duisburg, en met een giechelige glimlach om mijn krukkige doch zelfverzekerde staccato-Duits krijg ik een envelop mee met een enkele reis Bregenz - Amsterdam met fiets voor zaterdag.
Lichtenstein met een i zonder e
Na Tübingen voert mijn zelfbedachte route me naar Reutlingen, om vanaf daar langs Bundesstraße 312 de bergketen van de Schwäbische Alb over te steken. Ik volg braaf de talrijke fietsbordjes langs de talrijke fietspaden in deze studentenstad. Echt lekker voelt het allemaal nog niet, ondanks het zonnetje. Het schiet voor mijn gevoel niet op en ik heb alweer honger en ik krijg het heet. Als ik de fiets in een klim op het fietspad neerleg om wat uit te trekken (voor het eerst kort-kort dit jaar!), stopt een dame die overbezorgd informeert of ik niet gevallen ben en hulp nodig heb. Nee, zucht, laat me met rust, mens.
Als de weg systematisch omhoog gaat lopen vallen de zorgen echter weg. Gelijkmatig bergop fietsen is een heilzame trance, en het uitzicht op kasteel Lichtenstein als richtpunt bij de pashoogte maakt deze klim tot een effectief medicijn voor mijn tegenzin.
Eenmaal over de Alb loopt de weg per saldo naar beneden richting de Donau, en de zon gaat alweer zakken zodat er een warme avondgloed op het frisse voorjaarsgroen komt te schijnen.
In Göffingen rijd ik weer naar een op OpenStreetMap aangegeven schuilhut. Op de plek van de vermeende schuilhut zijn dit keer alleen een picknicktafel en een kapel te vinden:
Ik overwoog nog even in de kapel te slapen, maar als ik hier de pastoor was geweest, had ik dat niet heel gepast gevonden. Dus dan maar weer het tentje opbouwen.
Gezondheidscongres
Ook deze derde ochtend kom ik slecht op gang. Ik heb een lichte hoofdpijn die tegen de verwachting in niet overgaat na drie stevige koffies bij de bakker in Dürmentingen. De dame vindt mij wel interessant en vraagt waar ik met de fiets vandaan kom. Als ik zeg dat ik uit Amsterdam kom vertelt ze over haar zoon die met zijn donkere huidskleur in Duitsland veel met discriminatie te maken kreeg. Hij is daarom naar Amsterdam uitgeweken en is daar nu gelukkig. Ik ben verbaasd dat het zelfs in Berlijn, hipsterhoofdstad van Europa, blijkbaar nog een probleem was.
Wat ik in deze bakkerijen ook doe, is in de kranten het nieuws over de coronacrisis volgen. In de week voor ik vertrok was duidelijk geworden dat de boot in Italië aan was. Ook doken de eerste gevallen op van Nederlanders die uit Italië terugkwamen en besmet bleken te zijn met het coronavirus. In Heinsberg in Noordrijn-Westfalen was ook al van alles gaande. Een collega van mij was ook met een stevige verkoudheid uit Italië teruggekomen, maar aan het eind van de week voor deze tocht wel weer naar kantoor gekomen, met een sjaal om zijn hals.
Hoewel de berichten in de krant verontrustend zijn zie ik er vooralsnog geen reden in de reis af te breken. Ik heb mijn treinkaartje terug al gekocht en ik voel me nog niet ziek. Bovendien lijkt zo’n solo-fietstocht door een landelijke omgeving mij niet meteen de meest gevaarlijke activiteit voor de overdracht van besmettelijke ziekten.
Bij het stadje Bad Buchau ligt een soort Naardermeer. De Federsee is een meer dat men ooit wilde droogleggen door een afwateringskanaal te graven. Stoomgemalen of windmolens zijn hier op zeshonderd meter boven NAP niet direct nodig. Net als bij het Naardermeer bleek de drooglegging echter niet zulke goede grond op te leveren als gehoopt. Men liet de boel dus versloffen en net als bij Naarden ligt er nu een natuurgebied met open water, rietvelden en moerasbossen waar met name vogelaars heel hard op gaan. Ik loop de steiger op naar de waterkant, spot wat zilverreigers en raak als ik terugkom aan de praat met een man die alleen op een bankje zit. Hij is naar Bad Buchau gekomen voor een gezondheidscongres. Ik vraag hem of het nog over iets anders dan het coronavirus zal gaan nu. Hij zegt dat hij het gaat zien, het congres is nog niet begonnen. Mij maant hij om vooral goed het nieuws te volgen: Die Nachrichten überholen einander!
Voorbij Bad Buchau kom ik zowaar weer eens in een karstlandschap terecht. Ik heb zoiets onderhand al vaak mogen tegenkomen, maar het blijft bijzonder. Waar elders gletsjers of rivieren zorgen dat hoogteverschillen in het landschap een duidelijk patroon volgen van kleine dalen die zich tot grotere valleien samenvoegen, zie je in karstgebieden een soort Teletubbie-maanlandschap met ronde hobbels waar geen pijl op te trekken lijkt. Er zijn putten zonder uitgang voor het water, waar dan een meertje onderin staat of waar het water zich toch een uitweg zoekt via grottenstelsels. Ik kan in dit soort streken dagenlang verbaasd om me heen blijven kijken.
Wat het hier nog wat bijzonderder maakt is dat ook het nederzettingenpatroon hier anders is. Er liggen weinig grote dorpen. Wel zijn er buurtschapjes van een paar boerderijen bij elkaar. Liefst hebben die buurtschapjes dan ook namen van een lettergreep die je makkelijk met een hoop frustratie kunt uitspreken: Grub, Haag, Aich. Door een scherpe geur van hooi en koemest trap ik stevig door om weer een OpenStreetMap-schuilhut te halen voor het donker.
Voor de verandering word ik nu weer eens niet teleurgesteld door OpenStreetMap:
Hamsteren
De volgende dag is het vrijdag en moet het gebeuren: de Duitse Bodenmeerkust naar Liechtenstein en dan met een U-bocht terug naar Bregenz waarvandaan zaterdag de trein terug naar Amsterdam gaat.
Ook die ochtend voel ik een lichte hoofdpijn. En ook nu gaat die niet weg na rijkelijke koffie-inname. Voor ik aan de koffie zat heb ik nog wel een mooie bakkerij afgewezen omdat er geen klantentoilet is. Het advies is geregeld je handen te wassen tegen het coronavirus, en dat probeer ik ook op de fiets onderweg zo veel mogelijk te doen. Uiteindelijk vind ik de combinatie van bakker en toilet op het station in Lindau. Ik was mijn handen voor het ontbijt volgens de WHO-poster die op mijn werk op de toiletten al was opgehangen.
Lindau is overigens wel een heel mooi plaatsje, op een eiland in het Bodenmeer, met een historische haven:
Rond de oostpunt van het Bodenmeer fiets ik langs de haven van Bregenz naar de Oostenrijkse Rijndelta. Voorbij Bregenz buig ik af naar links, over de Zwitserse linker Rijnoever richting Liechtenstein. Verbeeld ik me dat, of voel ik me nou zelfs op een onbestemde manier warm, alsof ik koorts heb? Voor mijn gevoel schiet ik ook niet op en het is met grote tegenzin dat ik maar kilometers blijf wegkauwen langs de hier enorm fantasieloos uitgevoerde Rijn. Als op een schoolplaat heb je hier een zomerbed, twee zomerdijken, een uiterwaard van één weiland breed en daarachter winterdijken, perfect evenwijdig aan elkaar. Uitgevoerd met gebruikmaking van kaal grijs beton waar ook maar enigszins mogelijk.
Veel te langzaam naar mijn idee gaat het aantal kilometers omlaag dat staat vermeld op wegwijzers naar Buchs, het van verre aangegeven Zwitserse plaatsje ter hoogte van Liechtenstein. Als ik er dan eindelijk ben is de middag al ruimschoots begonnen. In de weersverwachtingen had ik voor vandaag zon gezien, maar dat blijkt alleen voor het Bodenmeer en de gebieden ten noorden daarvan. Ik kan de blauwe lucht in de verte zien ten noorden van mij, maar de zon in het zuiden blijft achter een dik pak wolken zitten. Licht gefrustreerd rijd ik dan even na enen toch echt de Rijnbrug naar Schaan over die mij voor het eerst in mijn leven in het Fürstentum Liechtenstein brengt. In Schaan leg ik aan bij de bakker. Mijn voorhoofd voelt serieus warm en ik maak me onwillekeurig zorgen over het meisje achter de toog. Voor ik bestel maar even handen en gezicht wassen.
Bijna alle bedrijven in Schaan zien er poepiesjiek uit en ook deze bakker past in het plaatje. Onberispelijke witte kleedjes op tafel en de bediening in nette pakken. Betalen doe je in Zwitserse franken en de prijzen zijn ernaar. Tsja. Eigenlijk is er, buiten het feit dat het Liechtenstein is, niet zo veel reden om als fietstoerist in Liechtenstein te zijn.
En dus zet ik na een stop bij de Denner-buurtsuper maar gauw de terugtocht in. Het wordt ook al zo weer laat. Toch even een foto als bewijs dat ik er was. En let op de stijlvolle kentekenplaten met witte letters op zwarte borden:
Terug rijdend naar het noorden kom ik dan eindelijk in de beloofde zon terecht. Ik krijg het warm en kom zowaar ook nog op een mooi pad langs een wetering in het vlakke stroomdal van de Rijn te rijden. Sneller dan verwacht sta ik voor vijven al bij mijn hotel in Bregenz.
Als ik na een douche eten ga kopen is de dame voor me in de rij bezig met een coronagerelateerde Hamstereinkauf. Gelukkig laat ze me voorgaan. Ook lees ik online dat cafés en restaurants in Oostenrijk onmiddellijk dicht moeten. Ik loop met mijn tasje met boodschappen even naar het centrum om te checken. Het is rustig, maar hoewel het blijf-van-mijn-lijfhuis al met briefjes op de ramen aangeeft gesloten te zijn, is er in de horeca nog steeds wel wat leven te zien. Ik keer om en trek me terug in mijn hotelkamer voor de nacht.
Terugreis
De volgende dag blijkt op het station mijn eerste trein meteen al gecanceld: Zwitserland heeft in verband met het coronavirus de grenzen gesloten en dus kan de EuroCity die mij had moeten meenemen Bregenz niet meer bereiken. Gelukkig ben ik nog op tijd om met twee stoptreinen alsnog de aansluiting in Kempten te halen. Van daar brengt een intercity mij in één streep naar Duisburg vanwaar ik met de gebruikelijke Abellio-boemel naar Arnhem en Nederlandse intercity weer op mijn thuisbasis Amsterdam Amstel aankom.
Epiloog
Inmiddels zijn we een maand verder met het coronavirus. Dat ik tijdens deze fietstocht nog in bakkerijen kon gaan zitten en zo met de fiets in de trein Europa kon doorkruisen lijkt bijna onwerkelijk. Te meer daar het inmiddels wel degelijk waarschijnlijk lijkt dat ik doodleuk aan het rondfietsen was met COVID-19. De feiten zijn in ieder geval dat ik de week erop niet aan het werk ben geweest vanwege koorts, hoofdpijn en moeheid. Ik was daarmee niet de enige en die week lag er zelfs een collega in het ziekenhuis met deen dubbele longontsteking. Met de kennis van nu was deze trip een best wel behoorlijk heel uitgesproken domme actie.
Anderzijds kan ik niet ontkennen dat het mij mentaal goed heeft gedaan om na een stressvolle periode nog gauw even een paar dagen back to basic buitenleven mee te pakken voor de grote nationale social distancing thuiswerkperiode zijn aanvang nam.