Welbespaakt

Bakken in de Balkanzon

September 01, 2018 | 52 minuutjes lezen

Oorlogsland

‟Bosnië”, ‟Sarajevo”, ‟Banja Luka”, ‟Novi Travnik”. Kun jij die plaatsnamen horen zonder aan de bloedige stammenstrijd van de Bosnische burgeroorlog te denken? Ik niet. In de eerste helft van de jaren negentig kwam die oorlog via de tv binnen als een sinistere real-life soap avant la lettre, met dagelijks nieuwe updates over een aanslag, een bloedbad, een vredesplan of mislukte onderhandelingen.

Is die associatie nu, na bijna 25 jaar, nog normaal? Misschien keek ik te veel naar het jeugdjournaal, en bleef het me extra goed bij omdat een van de vele vluchtelingen in mijn basisschoolklas terecht kwam. Anderzijds maakt dit interview met generatiegenoot en indertijd BN’er Olivier Tuinier duidelijk dat de verschrikkingen bij veel Nederlandse kinderen indruk maakten.

In de twee decennia nadien heb ik alle hoeken van Europa verkend, meestal op de fiets. Alle hoeken, behalve de Balkan. Ik meed het niet bewust, sterker nog, als liefhebber van zon, bergen en Oost-Europa stond het hoog op mijn lijstje. Maar andere dingen gebeurden nu eenmaal eerder.

Nu is het dan eindelijk tijd om verder te gaan waar ik de taalgrenstrektocht drie jaar terug beëindigde, waar Italië, Oostenrijk en Slovenië elkaar raken. Vanaf daar fiets ik dan naar de veerhaven van Igoumenitsa in Noord-Griekenland, door een hele rits van landen met een zwaarbevochten onafhankelijkheid: Slovenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Montenegro, Kosovo en Albanië. En Macedonië, waarvan de onafhankelijkheid minder zwaar bevochten is omdat het erin is geslaagd er geruisloos vantussen te muizen terwijl de rest van Joegoslavië in brand stond. Ik stap in de nachttrein naar Oostenrijk met de hoop dat het niet de restanten van de oorlogen zijn die de grootste indruk gaan maken, maar de natuur, de oude binnensteden en kastelen, en de veerkracht waarmee de mensen hun landen weer opgebouwd hebben.

Slovenië

Het fietsen begint op een zondagmiddag bij het spoorwegstation in Villach in Oostenrijk. Na een stukje vlak infietsen langs de rivier de Drau, ga ik linksaf over de Wurzenpas, waarna ik rond vieren het voormalig Joegoslavië binnenrijd:

Slovenië is voor de oostblokliefhebber een wat teleurstellend land. Als je zoals ik houdt van stoffige steenslagwegen, kleine dorpswinkeltjes en het ontbreken van kant-en-klare toeristische attracties, dan moet je niet in Noord-Slovenië zijn. Je rijdt hier over goed geasfalteerde en bewegwijzerde fietspaden langs puik verzorgde toeristenplaatsjes in de Alpendalen, die qua sfeer niet verschillen van hun evenknieën in Oostenrijk of Zwitserland. Na een nachtje op een volle camping die voor een fietser nog een plaatsje had, maar campers onverbiddelijk wegstuurde, tik ik op maandagmorgen in Kranj nog 2,20 af voor een dubbele espresso. Dat gaat ruimschoots de duurste koffie van deze trip worden.

Nadat ik aan het begin van de maandagmiddag Ljubljana ben gepasseerd, wordt het leven op het Sloveense platteland al merkbaar eenvoudiger. Het beeld wordt daar, als je niet door bos rijdt, bepaald door kleine percelen, oude trekkers en kleine dorpjes zonder nieuwbouwwijken of industrieterreinen.

In de trein naar Oostenrijk was ik eens gaan googelen waarom mijn Duitse kaart van Slovenië extra aandacht besteedt aan het gebied rond Kočevje, alias Gottschee in het Duits. Het blijkt dat daar tot de Tweede Wereldoorlog een Duitstalige bevolking heeft gewoond, die daar al sinds de Middeleeuwen zat, maar in de Tweede Wereldoorlog “Heim ins Reich” gedeporteerd is door de nazi’s. In sommige dorpjes zijn nog Duitstalige graven te vinden op de kerkhofjes, en ik besluit daar dan maar eens langs te rijden:

In het bosgebied rond Kočevje tref ik op dinsdag ook al de eerste onverharde doorgaande wegen. Ik hou wel van dat gestuiter, en inmiddels komt Kroatië in het vizier. Ik zet goed druk op de bovenbenen om snel bij het dal van de rivier de Kolpa uit te komen, waar ik niet-Schengen-land Kroatië aan de overkant kan zien liggen.

Na een passage door het dorp met de fraaie naam Stari trg ob Kolpi kom ik langs de Kolpa te rijden. OpenStreetMap toont een klein wit lijntje dat de grens passeert, de papieren kaart weet nergens van. Zou de grensovergang echt bestaan? One way to find out…

Eenmaal ter plekke aangekomen is het antwoord ‟ja”. De overgang ligt bij een oude stalen brug met een houten dek, met aan beide kanten een douanekantoortje, waarvan alleen het Sloveense is bemand. Als ik aankom ben ik het enige verkeer dat er te zien is, maar terwijl ik word afgehandeld komt er nog een witte auto van minstens twintig jaar oud aansluiten. De dame die de wacht houdt bekijkt binnen mijn paspoort, en knikt me daarna vriendelijk toe dat ik verder mag rijden. Kijk, zo simpel kan een Schengen-buitengrens zijn!

Kroatië

De eerste indruk van Kroatië is: HEET! In de zon bij temperaturen ruim boven de dertig graden mag ik dat dal van de Kolpa weer uit klimmen. De weg is van goed asfalt met een middenstreep en loopt door een berkenbos tegen de kalksteenheuvels op. Hij passeert zo nu en dan een gehuchtje, maar een supermarkt of café is er niet te vinden.

Ook als ik bij Močile een grotere weg bereik, is er in dat dorp geen winkel. Er is wel een café in een afgebladderd pand, maar daar zit een troepje mannen bier te hijsen dat al vanaf de overkant van het plein ruikt naar onaangename aandacht. Ondertussen is mijn bloedsuikerspiegel echter wel een onprettig laag niveau aan het bereiken, dus pak ik de kaart er eens bij om te kijken waar hier de dichtstbijzijnde plek is waar ik koolhydraten kan bunkeren. Dat blijkt te zijn in Severin na Kupi, net een kilometertje van de route af langs de grote weg.

In het supermarktje van Severin leer ik twee belangrijke lessen. Ten eerste dat er in Kroatië chocolademelk wordt geproduceerd en verkocht van het merk Dukat, en dat die zalig lekker is als je hongerig en dorstig op een lange fietstocht in de schaduw neerploft, met dank aan een astronomisch hoog suiker- en cacaogehalte. Ten tweede mijn eerste Servo-Kroatische woord: ‟hvala” oftewel dankjewel.

De supermarkt ligt aan de asfaltvlakte van het busstation, en daar is het in de zon echt niet uit te houden. Als ik beschutting heb gevonden in een soort permanente feesttentconstructie van hout in een parkje, maak ik eens een selfie van mijn rug:

De scherpte van de foto houdt niet over, maar ik hoop dat het te zien is dat er wat stukken pijnlijk verbrand zijn. Ik heb een mouwloos hardloopshirt meegenomen om lekker luchtig gekleed te zijn bij het klimmen in de Balkanhitte, maar mijn vermogen om mijn eigen rug in te smeren heb ik schromelijk overschat. Deze dag is de zonneschijn begonnen pijn te doen aan mijn rug, en nu is duidelijk dat ik heel gauw toch maar een dekkend t-shirt aan moet gaan doen, en dat het wel even kan duren voor de schade is hersteld en het hardloophesje weer uit de diepten van de Ortlieb-tassen opgegraven kan worden. Jammer, want ik heb maar één dekkend shirt bij me.

Na de pauze slinger ik verder over rustige landweggetjes die door de kalksteenheuvels glooien. Het land lijkt braak te liggen en er staat opschietend bos op, met hier en daar wat kleine landbouwperceeltjes bij huizen. Waarom er geen volwassen bos staat is me eigenlijk niet duidelijk. Begrazing zou een antwoord kunnen zijn, maar dan zou je toch verwachten dat je losse bomen ziet en ook kuddes vee. Ik zie geen van beide.

Volgens OpenStreetMap is er zo’n 15 kilometer voor Slunj, waar je de rivier de Mrežnica kruist, een camping. Kort voor ik daar kom, zie ik ineens veel leegstaande huizen langs de weg. Wacht, zou hier begin jaren negentig de frontlijn hebben gelegen tussen het jonge Kroatië en de Republiek van Servisch Krajina, twee van de separatistische splinters waarin Joegoslavië uiteen was gevallen?

Voor ik daar definitief antwoord op heb, blijkt er bij de ‟camping” inderdaad enthousiast gekampeerd te worden:

Deze tent city ziet er niet uit als een aanlokkelijke kampeerplaats, en gelukkig is dat ook niet de bedoeling. Dit is namelijk de festivalcamping van Mo:Dem. Hoe ik dit festival precies moet omschrijven is me ook na een bezoek aan de website niet helemaal helder. Ik zal even citeren: ‟(…) a portal for outer space and inner self-research. Fueled by imagination and passion. It’s a playground.” Ik hoor er in ieder geval monotone beats in de verte en ik zie veel vrolijke, alternatief ogende mensen.

Terwijl ik het tafereel in het rivierdal gadesla vanaf de hoger gelegen weg, word ik aangesproken door een festivalganger. Deze man blijkt uit Zwitserland te komen, en als hij mij wat vragend ziet rondkijken met mijn kampeerbepakking, zegt hij dat hij nog wel een kampeerplekje weet: een rustige parkeerplaats, daar een zandweg in, en nee, daar komt geen security.

Zo gezegd, zo gedaan, en zo breng ik de nacht door op de artiestenparking van Mo:Dem. Effectief hidden in plain sight tussen de artiesten die tentjes en koelboxen naast hun auto’s hebben staan:

Op die artiestenparking is er natuurlijk geen kraan, toilet, douche of campingwinkel te vinden, en de volgende ochtend moet ik dus dik vijftien kilometer door de heuvels fietsen voor ik in Slunj weer eten en drinken tegenkom. De chocolademelk die mijn hier verkoopt is helaas niet van Dukat maar van het Servische Moja Kravica, dat een wat minder sterke receptuur hanteert.

Onderweg naar Slunj passeer ik nog meer verlaten huizen, en ook monumenten voor gesneuvelde Kroatische soldaten, steevast met data in 1995. Het is nu wel duidelijk dat dit inderdaad de frontlijn was. In Slunj drink ik mijn chocolademelk op een bankje op een plein dat tegenwoordig de naam draagt van dr. Franjo Tuđman, de grote voorvechter van de Kroatische onafhankelijkheid van Joegoslavië. Vanaf dat pleintje heb ik uitzicht op het verlaten en aftakelende kerkgebouw van de Servisch-Orthodoxe gemeenschap.

Met mijn buikje rond hobbel ik daarna Slunj weer uit, langs een schilderachtig rivierdal met een kasteel op de rand, dat alvast een voorproefje geeft van de kloofdalen in het nationaal park van de Una in Bosnië. Ik rijd rustig door, en de weg lijkt hier vlakker, of is dat de nieuwe energie die ik net ingeslagen heb? In ieder geval sta ik zo rond enen ineens bij de Bosnische grens, en ga ik Kroatië na één lullig etmaaltje alweer verlaten. Ik schrik daar een beetje van en kijk nog even bedremmeld of er niet een cafeetje is in het laatste gehucht om mijn laatste kuna’s te spenderen, maar nee.

Bosnië en Herzegovina

Oef, dit is wel een dingetje voor mij. Natuurlijk is Bosnië gewoon een land, op een bepaald aantal kilometers van Nederland, bereikbaar over land en net zo befietsbaar als de meeste andere Europese landen. Wat dat betreft zou het ondertussen bijna bijzonder worden als ik er niet een keer heen gefietst was.

Maar ik ben soms een sentimentele rukker en dat ik dan nu, indirect fietsend vanaf huis, het land heb bereikt waar ik zo veel over heb gezien en gelezen, en waar ergens de mysterieuze doch onverschrokken klasgenoot vandaan kwam die als eerste en enige het leukste meisje van de klas wist te zoenen, dat doet me wat.

In de eerste honderden meters is er niets bijzonders. Het land glooit nog steeds lichtjes, er zijn weilanden met bruine koeien en daartussen slingert een asfaltlint waar ik overheen fiets. Mijn ogen speuren naar iets bijzonders, iets specifiek Bosnisch dat dit gewichtige moment accentueert. Geheel tegen mijn rationele verwachting in komt dat snel voor de bakker:

De eerste minaret! Ja echt, rond het midden van de foto, links boven het dal. Voor de tweede keer heb ik fietsend vanaf thuis de traditionele islamitische wereld bereikt. De blijdschap hierover blijkt wederzijds, want in het eerste Bosnische dorp op route, Šturlić, is het kermis. De blauw-gele Bosnische vlaggen wapperen in de zon. De cafés van Šturlić hebben grote terrassen buiten gezet en er is een grote rommelmarkt voor allerhande prullaria waaronder BB guns die het stereotiepe Oost-Europa-beeld compleet maken.

Ik ga zitten bij het café waar de Turks klinkende volksmuziek het hardst uit de boxen schalt, en als de ober komt vraag ik om een koffie. Koffie? Nee, hebben we niet. Wel bier, lekkere halve liters. Pas als hij mijn gezicht ziet fronsen, voegt hij toe dat er ook cola is. De Bosnische moslims zijn voorwaar de Amsterdamse niet.

Onder het genot van die cola probeer ik een hotelkamer in Sarajevo te boeken op mijn telefoon, en net als ik me bedenk dat ik moet checken of er wel betaalbare dataroaming is in Bosnië, krijg ik al een sms dat mijn internet wordt afgesloten vanwege een overschrijding van mijn limiet van zestig euro. Oeps.

Bihać

Vanuit de drukte van Šturlić volg ik rustige binnenwegen naar Bihać, een van de grotere steden in West-Bosnië met iets van 50 000 inwoners. Op het centrale plein vind ik een café met WiFi, zodat ik de hotelboeking kan afmaken. Anders dan ik van een centrumstad met een historisch centrum zou verwachten, zijn er maar weinig mensen op straat. De gemeentereiniging doet ook goed zijn werk, zodat de rust iets sereens heeft:

En kijk, dat er hier voor verre vakanties wordt geadverteerd, dat is ook een goed teken. Blijkbaar marcheert de economie hier.

Naast huisvrouwen, zoals je op die foto ziet, zijn er ook jonge mannen op de been met een Indisch aandoend uiterlijk. Het zouden migranten op weg naar West-Europa kunnen zijn, maar ze flaneren hier dusdanig relaxed dat ik eerder ga denken dat dit studenten zijn die via een of ander uitwisselingsprogramma tussen universiteiten in de islamitische wereld hier komen studeren. Als ik in de supermarkt bij de weegschaal geholpen wordt door een vrouw die goed Engels spreekt, vraag ik het eens na. Het zijn toch echt migranten. Als ik zie hoe relaxed één van hen een espresso savoureert op een terrasje terwijl hij met het thuisfront skypet, vraag ik me af hoe het komt dat vluchtelingen in Nederland altijd opgejaagd en ongelukkig lijken. Zit dat in mijn hoofd of is het zo? En als het zo is, waarom dan?

De Una

Aan het eind van de middag verlaat ik Bihać, op weg naar Orašac, een dorp in het lege zuidwesten van Bosnië. Op de Freytag & Berndt-autokaart is dit een leeg gebied, waar de weinige witte weggetjes die er lopen vaak met zo’n groene strook als ‟schilderachtig” zijn aangemerkt. Ikoontjes voor kastelen, kloosters en ruïnes zorgen dat er pal langs de Kroatische grens wel een levendig kaartbeeld ontstaat. Volgens een Warm Showers-lid in Banja Luka waar ik mee had gemaild, is dit de mooiste route om vanuit het westen naar Sarajevo te fietsen.

In het dorp Orašac kun je rechtsaf om via een acht kilometer lange onverharde weg door een kloofdal bij de Štrbački buk komen, de spectaculairste waterval van Bosnië. Volgens OpenStreetMap en de informatieborden is daar ook een camping. Die officiële camping, behorend tot de infrastructuur van het Nationaal Park Una, blijkt nooit helemaal te zijn afgebouwd. Tussen de karkassen van toilet- en keukengebouwen ligt een vlakte met ongemaaid gras. De avondschemer is gevallen en op de bodem van de kloof is het al onheilspellend donker. Aan de andere kant van het veld zit en klein groepje mensen met harde muziek en bulderend gelach rond een kampvuur. Dit is geen ideale kampeerplek.

Gelukkig is er ook nog Šefik, een zestiger die in het enige gehuchtje langs onverharde weg twee huizen en wat land bezit. En daar graag mensen laat slapen tegen betaling. In het tweede huis zit een groepje roadtrippende Duitsers, in het weiland staat een caravan, en in de boomgaard sla ik mijn kamp op. In de voortuin heeft Šefik een grote overdekte picknicktafel getimmerd, en daar zit ik ‘s avonds aan de koffie en het bier met Šefik en zijn Kroatische vriend Dragan en hun aanhang.

Met de grote papieren kaart erbij plan ik de route voor de komende dagen:

Als het gezelschap informeert naar de route, kunnen de meeste plaatsen op instemming rekenen. Slunj, Bihać, Banja Luka, Sarajevo: steeds lees ik een enthousiaste herkenning op de gezichten. Alleen als ik Drvar noem blijft de reactie uit. Hebben ze de plaatsnaam niet herkend, of vinden ze het geen leuke plaats? We zullen het zien als ik er ben.

De volgende ochtend ga ik dan bij goed daglicht nog even terug naar de Štrbački buk:

Die foto is gelijk ook een aardige impressie van de stroom zweet die na het korte wandelingetje van mijn lijf af komt zetten. Op een schaduwrijk terrasje zet ik mij dus maar aan een zoveelste koffie terwijl ik de vele toeristen uit het Midden-Oosten gadesla. Voor hen is Bosnië blijkbaar een lekker koele, groene bestemming binnen de islamitische wereld. Veel van de vrouwen lopen in een zwarte niqaab naast hun man die zich er met een korte broek en t-shirt vanaf maakt.

Het is middag tegen de tijd dat ik effectief op weg ben vanuit Orašac naar het zuiden. De weg loopt door het dal van de Una. Aan weerszijden liggen met dennen beboste heuvels waarop imponerende kasteelruïnes vergeefse pogingen doen mij te verleiden tot uitputtende wandeltochten in de middaghitte. Op de dalbodem loopt de ongetemde Una van het ene geologische wonder naar het andere:

In Martin Brod tref ik, naast weer een hoop pittoreske watermolentjes en wonderlijke stroomversnellingen, het eerste functionerende Servisch-Orthodoxe godshuis. Het is onderdeel van een klooster dat na de oorlog was verlaten, maar enkele jaren geleden weer in gebruik genomen is. De etnisch-religieuze bingokaart is bij dezen volgestreept!

Drvar

Op de camping bij Šefik heb ik mijn shirt gewassen en gedroogd, maar in de klim uit het Una-dal is het alweer helemaal doorweekt. De thermometer van de Garmin geeft, in de zon en boven het zwarte asfalt, getallen tussen de 43 en 46 graden aan. De weg loopt kilometerslang door weinig inspirerende lage bosschages. Zo nu en dan staan er wegwijzers met plaatsnamen bij zijweggetjes, maar urenlang zie ik geen nederzetting van betekenis met een café of een winkel.

Als eerste teken dat ik weer in de buurt kom van menselijke activiteit ruik ik een penetrante geur van verrotting. Als ik goed om me heen kijk, zie ik dat er links van de weg een middelgrote doline nokkievol huisvuil is gestort. Er loopt een inrit naartoe, met daarbij een verlaten wachthuisje. Een stuk of drie zwerfhonden ploegen door de troep op zoek naar iets eetbaars. Als ik in de buurt kom om foto’s te maken vluchten ze.

Een kilometer verder krijg ik rechts van de weg uitzicht op het dal waarin Drvar ligt. Tot mijn lichte verbazing zie ik in Drvar geen minaretten, en pas na goed zoeken een kerktoren.

Zodra ik ben afgedaald en ik het stadje binnenrijd, valt geleidelijk aan de rust op. De brede wegen met voorsorteerstroken en stoplichten lijken overbemeten op het weinige verkeer. Veel huizen staan leeg. Bij de supermarkt is er wel wat leven. Er staat een auto met een Brits kenteken en een moeder komt met haar zoontje een ijsje kopen. De winkel is niet van een bekende keten, en het logo dat de gevel siert is met de hand geschilderd.

Na de inkopen ga ik linksaf het centrum in, en ook daar blijkt niets te doen. Bij het busstation is één cafeetje waar wat mannen zitten. Verder een glimmend neoclassicistisch kantoorgebouw waarin een VN-missie zit, en verder appartementenblokken in Oost-Europese stijl, waarvan de helft onbewoond en in verval:

Die rode vlaggen die je daar ziet wapperen zijn van de SNSD, een politieke partij waarvan de naam Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij betekent, maar die we volgens westerse bronnen eerder in de Servisch-nationalistische hoek moeten plaatsen.

Googlen achteraf leert me het volgende over Drvar: het is een van oudsher door Serviërs bewoonde plaats. In de laatste maanden van de Bosnische burgeroorlog in 1995 werd de stad veroverd door Kroatische troepen, die de Servische bevolking verdreven. Na de oorlog is een deel van de Serviërs teruggekeerd, wat sommige Kroaten weer niet zinde. Volgens de Engelstalige Wikipedia is de meeste schade aan de bebouwing in Drvar aangericht na door de oorlog, door Kroaten die met geweld proberen te verhinderen dat Serviërs terugkeren.

Als ik de stad uitrijd, kom ik langs het voormalige station. Het spoorwegemplacement is bezig in een jong bos te veranderen, en tussen de opschietende bomen ligt het roestende kadaver van een stoomlocomotief. De niet bewegwijzerde weg naar Glamoč klimt geleidelijk de stad uit en loopt over de oostelijke helling van een dal. Op de bodem van het dal zie je dorpjes met kerktorens liggen. Langs de hooggelegen weg liggen alleen verspreide boerderijen.

Een mooie cultuurtrek van de Bosniërs, door de verschillende volken en religies heen, is dat ze veel buiten voor hun huis zitten. Ook op de dunbevolkte hoogten boven Drvar tref ik dus al gauw een boerengezin waar ik om water kan vragen. Met volle flessen kan ik gaan zoeken naar mooi kampeerplekje, dat ik vind in een doline langs vlak langs de weg in dit wijdse steppelandschap:

De hitte

De volgende dag is het vrijdagmiddag en ik schiet maar niet op. Het asfalt lijkt te plakken, mijn bovenbenen voelen uitgewrongen, aan mijn voeten voel ik pijnlijke knelplekken, mijn reet doet zeer op het zadel en nu begint mijn tong ook als een droge lap te voelen. Volgens de hoogtemeter van mijn fietscomputer moet ik nog 200 meter stijgen om bij de bergpas te komen, waarna ik met een paar kilometer dalen een restaurant zou moeten treffen. Ik heb hier duidelijk geen zin in. Ik heb zin in drinken. En eten. Cola. Vruchtenyoghurt. Brood met honing. Turkse koffie. Muesli. Red Bull. Liefst een ijskoude smoothie van al die dingen.

Ik klim op dat moment naar Mlinište, een dorpje in de bergen langs de weg van Glamoč naar Mrkonjić Grad. Onbetekenende stukjes small town Bosnia waarvan ik tot de routeplanningsessie bij Šefik natuurlijk ook nooit had gehoord. Bijna niemand wil daar zijn. Ik bevind mij op een lege weg in een leeg land. Hier in de bergen loopt de weg door dennenwoud, beneden in het dal liggen wijdse heidevelden. In de verte hoor ik een trekker, die bezig is met hooi schudden, harken of balen persen.

De weg maakt een bocht naar rechts, en daarmee krijg ik zicht op een keet links in de berm. Bij de keet staat een grote watertank. Yes! Ik trek een sprintje en draai de kraan open - en er klinkt kort gesis van lucht die uit de tank ontsnapt. Water komt er niet uit. Leeg.

Ik voel ogen in mijn zij priemen en als ik opkijk, zie ik het in een open raam van de keet het gemoedelijke gezicht van een plompe wegwerker van middelbare leeftijd. “Nje voda?” vraag ik, wijzend op de tank. “Polska?” vraagt de wegwerker, wijzend op mij. Ik ben blij met het compliment voor mijn pan-Slavische talige zelfredzaamheid, maar iets te drinken komt op dit moment harder van pas. Gelukkig kan hij ook daarin voorzien: hij scharrelt naar achter en komt terug een mok met ijskoud izvorski voda (bronwater). Ik bedank hem en hij staart mij met een verwarde blik na terwijl ik er met nieuwe moed de sokken in zet naar dat restaurant.

Mlinište ziet er bij het binnenrijden uit als een armetierige klomp huizen, met een dorpsstraat die zo rustig is dat iemand er midden op de weg hout kan staan kloven. Als ik echter mijn eerste teleurstelling verbijt en een bochtje maak om het huis van de houtklover heen, blijkt het van de andere kant een weelderig uitgedost restaurant te zijn. En daar word ook duidelijk waarom er zo veel hout gekloofd moet worden hier:

Als ik na twee koude cola’s weer bij zinnen ben gekomen, probeer ik iets te eten te bestellen. De menukaart en de Engelse taalvaardigheid van de ober zijn beide van een gemakkelijke eenvoud, zodat ik de keus heb tussen sheep en soup. Doe mij die tweede maar. Het blijkt een soort erwtensoep met veel aardappels en rundvlees.

Mlinište is het eerste dorpje nadat ik de zogenaamde Inter-Entity Boundary Line ben gepasseerd, de grenslijn die bij het vredesverdrag van Dayton is afgesproken tussen de moslims en Kroaten aan de ene kant en de Bosnische Serviërs aan de andere. Mlinište ligt dus aan de Servische kant. Het uithangbord van het restaurant is gesteld in het cyrillische schrift, een Servisch gebruik. We mogen er dus vanuit gaan dat dit mijn eerste kennismaking met de Servische keuken is, en ik ben over dit hartige fietsvoer prima te spreken.

In dat restaurant zit ik wat te spelen met de offline navigatie-app op mijn telefoon. Banja Luka, waar ik eigenlijk langs wilde, blijkt nu te ver weg van de route naar Sarajevo om daar mijn afspraak te halen. Ik besluit dan van het geplande lusje maar een stuk af te snijden naar het plaatsje Jajce. Mijn telefoon plant een route over zandweggetjes door het bos, en aangezien er verder niet meer geklommen hoeft te worden, wil ik de lol wel beleven om dat nog te gaan doen ook.

Jajce

En zo stuiter ik dus door het bos omlaag, met de handen stevig aan de remmen. Zodra ik bij de bosrand kom en de afdaling over een fraai asfaltweggetje mag gaan voortzetten, krijg ik een heftige onweersbui over de rug, waarbij ik toch maar even een kapschuurtje insneak om geen bliksem in mijn harses te krijgen. Daarna kom ik in een paar uur over grotere wegen juist voor zonsondergang in Jajce. Net voor het stadje is er weer een stroomversnelling met watermolentjes:

In elk van die hutjes staat een koppel maalstenen, dat via een verticale as wordt aangedreven door een horizontaal waterrad. Ongeveer iedereen die dit zit vraagt mij naar het achterliggende businessmodel, namelijk of ieder van die hutjes dan een andere eigenaar had. Ik vraag het me ook af maar ik weet het niet, want de informatieborden die erbij staan beperken zich tot de technische aspecten.

In Jajce is een camping bij de jeugdherberg waar ik in mijn tentje overnacht. De ochtend daarna kan ik dan eens de binnenstad van Jajce gaan verkennen. Ongeveer ieder soort toeristische attractie dat je in een Balkanstadje kunt verwachten, is daar aanwezig: een orthodoxe kerk, een katholieke, twee moskeeën, een ruïne van een fort en ook nog een grot. Wat Jajce anders maakt dan historische balkanpareltjes als Dubrovnik of Ohrid is dat de binnenstad hier geen geheel van oude gebouwen is, maar dat er lukraak nieuwe huizen tussen de monumenten gebouwd zijn:

Tsja, het is zo iets minder bruikbaar voor een ansichtkaart, maar het heeft ook wel weer wat. En het maakt dat er hier dus woonhuizen te koop staan tussen het kandidaat-werelderfgoed. Het zou nog wel eens een goede investering kunnen zijn.

Naar Sarajevo

Vanuit Jajce moet ik in anderhalve dag Sarajevo zien te bereiken, aangezien ik in Sarajevo heb afgesproken met fietsmaatje Susan, een Canadese die als onderdeel van een tussenjaar een paar maanden naar Europa kwam, en die als onderdeel van die paar maanden in Europa ook tien dagen aanhaakt bij deze Balkanfietstocht. Haar vlucht landt aan het eind van de zondagmiddag in Sarajevo, op het vliegveld waar in de Bosnische burgeroorlog de Bosnische president Alija Izetbegović gevangen werd genomen door de Serviërs, en waar de belegerde moslims een tunnel onder de landingsbaan door groeven om de hoogstnodige personen en goederen de stad in en uit te kunnen smokkelen.

In de anderhalve dag naar Sarajevo zie ik vanaf de wegen van sterk wisselende kwaliteit nog de nodige wederwaardige dingen. Zo staat er bij Rika zo maar een hoge bi op een erf:

En gaat er iemand low-tech off-grid:

En wordt er eveneens low-tech houtskool (of teer?) bereid:

En ten slotte blijkt de hemelse Dukat-chocolademelk ook in een goddelijke koekjes- en caramelsmaakversie te bestaan:

Bij Kiseljak kom ik ook nog Alistair Ross tegen, deelnemer aan de Transcontinental Race, een van de bekendste meerdaagse fiets-ultramarathons. Hij zit er aardig doorheen en ik haal dan ook hem in. Gelukkig zie ik op de uitslagenpagina dat hij het heeft gehaald. Gefeliciteerd! Hij is verder ook de enige andere lange-afstandsfietser, buiten Susan, die ik in Bosnië zal zien.

Susan ontmoeten

En dan kom ik dus in Sarajevo, en tref ik dan inderdaad een vrolijke Susan met haar ingepakte fiets:

In Sarajevo snacken we die avond wat te eten bij elkaar. De stad heeft een gezellig centrum met veel kleine eet- en drinktentjes waartussen iedereen rondflaneert. De stad wil zich weer een multicultureel imago aanmeten, en voorlopig lukt het om zowel de Midden-Oosterse als de West-Europese toeristen zich te laten vermaken:

Het lijkt als concept op de Altstadt van Düsseldorf, waar ik tijdens de lange overstap op de heenweg een pizza ging snaaien. Hier vloeit het bier niet zo rijkelijk, maar hoewel de luifels allemaal netjes van Coca-Cola zijn, is er gewoon een tap met Sarajevsko pivo voor wie minder streng in de leer is.

’s Morgens kijken we in het Museum of Crimes Against Humanity and Genocide 1992-1995. Het stelt vooral voorwerpen tentoon die stille getuigen waren van de verschrikkingen: het besmeurde en gescheurde jasje van iemand die door de bossen uit Srebrenica wist te ontsnappen, een portemonnee uit een massagraf, een uniform van een VN-soldaat. Het grote verhaal van de oorlog wordt minder belicht. Mocht je zelf eens in Sarajevo komen, dan zou ik andere oorlogsmonumenten eerder bezoeken.

De Hells Angels aan de Drina

Als we ‘s avonds daar op het gezellige terras het smakelijke lokale vega-junkfood genaamd burek wegkauwen, hannessen we samen met de grote papieren kaart en besluiten we via Pale naar Goražde te fietsen. Pale was in de oorlog de hoofdstad van de Bosnische Serviërs, terwijl Goražde juist een verzetshaard van de moslims was. Het is dus weer een dagje flirten met de Inter-Entity Boundary Line.

Na een dag vol schitterende bergweggetjes komen we bij het vallen van de avond in Goražde, en tegen de tijd dat we met een rond buikje het pand van de ijsboer verlaten is het pikdonker. Gelukkig is er volgens OpenStreetMap een camping in de stadsrand.

Die camping blijkt echter op dit moment onbemand. En het is ook niet alleen een camping, het is meer het clubhuis van de plaatselijke motorclub, met een buiten-recreatieterrein zodat de heren Hells Angels ook buiten ‟de motorsportwaarden kunnen promoten” zoals ze het hier op een overheidswebsite noemen. ‟Motorsportwaarden”, wat een heerlijk woord voor zuipen, neuken, en iedere dag barbecue! Het zijn daarbij ook waarden die dit land prima kan gebruiken, mits ze zonder onderscheid naar etniciteit en religie worden toegepast. Kijkend naar de rest van de pagina zit het daarmee wel goed.

Op de veranda van het motorhonk rollen wij onze slaapmatjes uit en de volgende morgen ontbijten we aan de picknicktafel. Ik demonstreer mijn brander waarmee ik oploskoffie met theezakjes maak:

Dit wint geen culinaire prijzen maar het is afdoende om de geest weer in de stemming te brengen voor een stevige dag fietsen in de bergen. Die bergen liggen in eerste instantie vervaarlijk te loeren terwijl wij redelijk vlak door de Drinavallei fietsen:

Pas als we rechtsaf slaan richting de Servische grens bij Rudo, krijgen we met heuvels te maken:

Hoewel de Drinavallei na de oorlog in de Republika Srpska, het Servische deel van Bosnië, is komen te liggen, zijn er zoals je ziet veel moslims teruggekeerd, en ziet het er op het eerste gezicht ook harmonieus uit. Wat je ook kunt zien is dat Susan een tweede dekkende t-shirt voor me heeft meegenomen, en wel een toepasselijk souvenir van haar vakantiebestemming Amsterdam.

Na een lekker lange koffiepauze in Rudo - dankjewel voor dit nieuwe ritueel in mijn fietstrips, Susan! - bereik ik fietsende grenspassage nummer vier:

De route voert echt alleen door Servië om te kunnen zeggen dat we er geweest zijn. Wat we nu gaan doen is 800 verticale meters klimmen, en dan zijn we op een bergpas waar we alweer de grens met Montenegro passeren. De klim loopt wel over een fabelachtig mooie weg, vrijwel zonder autoverkeer, nu weer door een kloofdal, dan weer met uitzichten om in te verdrinken. Onderweg krijgen we ook nog een stevige onweersbui in onze nek, maar bij gebrek aan plaatsen om te schuilen is dat een goede gelegenheid om karakter te tonen. En zo staan we dan tegen de avond bij misschien wel de rustigste grenspost van Montenegro:

In Montenegro moeten we een kampeerplek gaan zoeken. Goh, laten we nou net in het beste kampeerlandschap ooit verzeild zijn geraakt:

Pechdag

Met het vinden van die kampeerplek hebben we echter alle geluk voor de komende 12 uur verbruikt. Bij het koffie drinken in Pljevlja raak ik mijn portemonnee kwijt, waarvan we aangifte doen bij de politie, dan vinden we hem terug, wat we melden aan de politie. We rijden een stukje, dan kom ik erachter dat mijn achterband aan het scheuren is en ik mijn achterrem al open moet zetten om hem niet te laten aanlopen. Dan gaat het regenen, we rijden nog een stukje, en dan gaat het uitzinnig hard plenzen zodat de weg in een woeste modderstroom verandert. Dan is het lastig dalen met maar één rem. We arriveren in de beroemde Tara-kloof in nationaal park Durmitor, een kloofdal dat zo diep is dat het erom op de werelderfgoedlijst gezet is. Daar zijn dan koffietentjes (oké, misschien is dat een beetje geluk bij een ongeluk). Onder het binnenschrokken van recordhoeveelheden espresso wissel ik de voor- en achterband, zodat ik weer twee remmen heb en we weer hoop mogen koesteren de eerstvolgende fietsenmaker te halen op die band. Als het ergste terrorweer is overgetrokken, gaan we weer rijden, en voor we tien kilometer hebben afgelegd krijgt Susan twee keer een lekke band door alle natte zooi op de weg:

Zeg nou zelf: het is in ieder geval een betere plek voor een lekke band dan de parallelweg van de A1. Met maar iets van vijftig kilometer op de teller crashen wij deze dag als twee druipende uitgeputte puppy’s bij een restaurant annex gratis kampeerterrein zonder douche.

Steeds maar moslims

In het restaurant informeren we eens naar de beste manier om Kosovo in te fietsen. Met de auto neemt iedereen de weg via Rožaje, en de digitale kaarten van OpenStreetMap en Google menen dat de landschappelijk mooiste weg, via de Rugova-vallei, helemaal niet meer bestaat. Waarschijnlijk is die grensovergang dan na de onafhankelijkheid van Kosovo gesloten.

Ik word door de pechdag een beetje zenuwachtig over de voortgang richting de Griekse veerboot, en ik heb ook geen zin om Susan met een Spartaans reisschema op te zadelen waarin we steeds van zonsopgang tot zonsondergang onophoudelijk bergen moeten overbeuken. We besluiten om deze dag maar eens eind op te schieten, en dan weer te zien.

Tot mijn knorrigheid halen we die dag Kosovo net niet. Wel komen we in Rožaje, een verlopen doorgangsstadje onderaan de Kula-pas, de enige grensovergang van Kosovo naar Montenegro. Het oostelijke binnenland van Montenegro lijkt hier nog wat verarmder dan de omgeving van het Durmitor-park. Vele verlaten of niet eens afgebouwde hotels staan langs de kant van de weg. Een Kosovaarse collega van me zal later uitleggen dat deze weg de belangrijkste verbinding was van de grote Kosovaarse steden met de kust, tot een nieuwe snelweg van Kosovo naar Tirana in Albanië werd voltooid. Door de opening van die weg hebben de verkeersstromen zich verplaatst en hebben de stadjes aan deze route een stuk minder inkomsten.

Maargoed, na een lommerrijke kampeerplaats in het dennenwoud passeren we dan in de vroege ochtend toch de rustige pas:

Na een ziedende afdaling, waarin het ook weer authentiek loeiheet wordt, komen we dan aan in Peć, excuus, Pejë. Door het chaotische stadsverkeer, dat niet makkelijker te doorkruisen is door het ontbreken van vele putdeksels, bereiken we een terrasje waar we weer neerstrijken voor een stevige dubbele espresso. Als we opstaan om verder te gaan, worden we aangesproken door een plaatselijke fietsfanaat. Hij vertelt ons nog even hoe mooi de weg wel niet is waar we niet langs konden, en troont ons daarna mee naar zijn favoriete fietsenmaker. Daar moeten we een half uurtje wachten op de monteur, maar daarna worden onze fietsen met vereende krachten gauw gefixt:

Voor de minder ingewijden: de werkstandaard die ze gebruiken, is een model dat jaarlijks in het voorjaar voor 20 euro bij de Lidl te koop is. In Nederland staat het bij menige racefietshobbyist in de garage.

Wat me is opgevallen bij het doorkruisen van Servië en Montenegro: dat de plaatsjes steeds overwegend islamitisch waren. Dat er in Albanië, Kosovo en Bosnië moslims zitten was mij wel bekend, maar de Sandžak is blijkbaar ook nog een gebied waar Slavischsprekende moslims een meerderheid vormen. Het ligt op de grens van Servië en Montenegro. Wat zouden die moslims hier indertijd gevonden hebben van de strijd tussen moslims en Serviërs in Bosnië?

Rond Pljevlja zag ik ook veel uitingen van Servisch nationalisme. Zou dat komen van orthodoxe Serviërs die hier naast de moslims wonen, of eerder van moslims die het maar niks vinden dat door de onafhankelijkheid van Montenegro hun Sandžak in tweeën gedeeld is?

Albanië I

Maargoed, fietsend rijden we inmiddels vanuit het Kosovaarse Đakovica / Gjakovë over een rustige landweg naar de Qafë Prush, een bergpas op de grens van Kosovo en Albanië. Het was een leuk dagje Kosovo, maar slapen gaan we vandaag in land nummer acht.

Albanië is onder avontuurlijke fietsers een bekende bestemming. Het is, naar verluidt, de Balkan op z’n balkanst: bergachtig, ruig, landelijk, arm, heet en slecht ontsloten. De tijd dat we Albanië nog geregeld op het tv-journaal voorbij zagen komen wegens economische crises en onlusten is echter voorbij, en dat niet alleen omdat we tegenwoordig geen tv-journaals meer kijken. Er lijkt geen nieuws meer vandaan te komen, en geen nieuws is goed nieuws.

Dat goede nieuws neemt onder onze wielen de vorm aan van een superstrakke asfaltweg met hagelwitte belijning, die voorlopig zo mooi zal blijven aangezien het verkeersaanbod nog niet gelijk meegegroeid is. De bergen zijn met hun toppen onder de duizend meter niet hoog, maar zien er met hun ruig begroeide glooiingen in het oranje avondlicht uit als ongenaakbare reuzen.

Het gewichtige landschap maakt de bedoeninkjes van de weinige mensen nog kleiner dan ze al zijn. In een winkeltje met een aarden vloer doen we de laatste inkopen van de dag. Oei, Albanese leks, die hebben we nog niet, maar met euro’s betalen blijkt deze trip vrijwel nooit een probleem. Eenvoudige cafeetjes vind je langs de verharde weg in Albanië vrijwel iedere kilometer, met zeker ‘s avonds de terrassen vol grijze mannen.

De eerste kampeerplek in Albanië is er weer een met een wondermooi uitzicht:

De rest van ons verblijf in Albanië is met deze foto samen te vatten:

De weg golft en draait maar door het rustieke berglandschap, wat leidt tot veel ah’s en oh’s, eerst van de mooie uitzichten maar hoe langer hoe meer van de zere benen. In het donker wringen we ons voorbij de lelijke stinkstad Peshkopi naar benzinepomp annex hotel Lazri Oil. Prima tweepersoonskamer voor dertig euro, heerlijke massagedouche. Als ik dan toch een kanttekening moet plaatsen, zou het zijn dat de handdoeken zo te ruiken nooit gewisseld worden.

Macedonië

De volgende dag begint lekker lui met koffie en ontbijt in het café van Lazri Oil. Daarna is het tijd voor grensovergang acht voor mij:

Weer een nieuw land, weer een nieuw soort geld, en zo gauw je het Albaneessprekende noorden doorkuist hebt ook een nieuwe taal. Je zou van minder moe worden, zelfs als je de dag ervoor geen 2500 hoogtemeters met fiets en tent had overwonnen. En dus:

De weg is hier vlak, en voert door kloofdalen maar vooral langs meren. In het stuwmeer van Debar nemen we een duik, bij het meer van Ohrid bekijken we de kerken, het Oud-Griekse theater en de Duitse en Nederlandse toeristen.

’s Avonds hebben we het meer van Ohrid half rond gereden en komen we weer bij de Albanese grens uit. In Ljubaništa nemen we met ons tentje plaats op de laatste Macedonische camping. Ik heb de hoop dat ik daar al mijn batterijen nog een keer kan opladen, om voor de laatste dagen naar de veerboot uit de elektriciteitszorgen te zijn. Met dank aan de twijfelachtige elektrische installatie van Avto Kamp Sveti Naum lukt dat helaas niet:

Albanië II

En dan gaan we de volgende ochtend Albanië weer in. Om op tijd bij de veerboot te komen, is het voorliggende plan nu als volgt: deze maandag in de buurt van Leskovik in Zuidoost-Albanië zien te geraken, dinsdag ergens in de binnenlanden van het Griekse Epirus wildkamperen en dan woensdagmiddag de veerhaven Igoumenitsa bereiken waar ‘s avonds de boot vertrekt. Albanië is een hemeltergend mooi land, maar de staat van de Albanese wegenbouw laat efficiënte verplaatsingen over grote afstand niet toe. Door al vroeg in de route de grens naar Griekenland over te piepen, kunnen we op tijd bij de boot zijn zonder onze heerlijke anderhalf uur durende koffiepauzes op te geven.

Om eventuele drukte langs de grote weg naar Korçë te vermijden, gaan we over binnenweggetjes langs de dorpen Gurras, Blacë en Podgorie naar het zuiden. Ook dit stukje Albanië blijkt hemeltergend mooi:

In Blacë proberen we boodschappen te doen, maar uit het assortiment van de dorpswinkeltjes is alleen een fles sinaasappelnectar iets wat we willen hebben. Kinderen staren ons zwijgend aan. Dat is nieuw. In het noorden liepen er nog troepjes ‟money! money!” roepende blagen mee en probeerde een fruitverkoper annex sluwe charmeur van een jaar of twaalf mijn zonnebril te versieren.

Gelukkig is Korçë met z’n 75 000 inwoners net wat kosmopolitischer, en treffen we er een heus crêpesrestaurant aan de hoofdstraat bij de grote kerk. Ja echt, een kerk. Blijkbaar zijn we hier in een christelijke streek terechtgekomen.

In het provinciestadje Ersekë doen we boodschappen in het winkeltje van een oude dame. Ze heeft in de koelkast zowaar een blok van een paar kilo Goudse kaas liggen. Daar schaffen we een halve kilo van aan, en daarbij ook een hoop fruit en avondeten en ontbijt. Ze is een minuutje met pen en papier in de weer om de totale prijs te berekenen, en het eindresultaat daarvan ziet er op haar papiertje uit als ‟5.35”.

Wat bedoelt ze? 5,35 Albanese lek is een paar cent, dat is uitgesloten. Gaat ze ervan uit dat wij als buitenlanders liever met euro’s werken, en wil ze 5 euro en 35 cent? Zou kunnen, maar van onze euro-cash wordt ze niet blij. 535 Albanese lek dan? Ik heb geen idee van de precieze wisselkoers, maar ik herinner me dat we bij eerdere grote inkopen iets van 1000 tot 2000 lek kwijt waren. Dan zit je met zo’n halve kilo kaas toch wel zeker boven de 1000. Ik heb nog maar iets van 1400 lek bij me en ik betwijfel ernstig of dat genoeg is. We kijken elkaar aan, zij kijkt ons aan. Omstanders beginnen ook dingen te zeggen en naar het papiertje te wijzen.

De dame gebaart dat ze mijn portemonnee wil hebben, en dat lijkt me de enige weg om uit de verwarring te komen. Ze neemt er 535 lek uit en gebaart lachend dat het zo goed is. Wij zijn opgelucht en stappen op de fiets, de frisse avond in op zoek naar een kampeerplek.

De Goudse kaas blijkt later dik in orde, en van de overige spullen kook ik een risotto, op smaak gebracht met Bosnisch groentebouillonpoeder, die Susan ervan overtuigt dat kookspullen meenemen op fietsvakantie een goed idee is. Maar die 535 lek, dat kan echt niet geklopt hebben. Arme dame, het spijt me dat we je hebben afgezet.

Het kampeerplekje waar ik die risotto bereidde bevindt zich net beneden een heuvelkam, en aan de andere kant van die kam heb je dit uitzicht:

Albanië is een verbazingwekkend goed wildkampeerland.

Hellas

Ik ben iemand die op ieder moment van de dag blij kan worden van een portie koolhydraatrijk eten, en ik functioneer ‘s morgens maar matig tot ik mijn eerste portie boterhammen, havermoutpap of muesli naar binnen geschrokt heb. Susan houdt er echter niet van om gelijk na het opstaan te gaan eten. Als compromis rijden we niet de volle 34 kilometer naar Leskovik op een nuchtere maag, maar houden we halverwege dat stuk ontbijtpauze bij een fonteintje.

In Leskovik is het duidelijk dat het weer een hete dag met verzengende zonneschijn gaat worden. Rond het strakke en schone centrale plein kopen we in elk winkeltje wat, om genoeg voorraad te hebben voor het geval dat we op het Griekse platteland geen winkels vinden. Zwaar bepakt en goed ingesmeerd met zonnebrand duiken we daarna de ziedende afdaling in die naar de grensrivier de Vjosë / Aoös leidt.

Bij de Griekse grenspost is niemand te zien, en moeten we op de deur kloppen om aandacht van een controleur te krijgen. Die trend zet zich in de volgende tientallen kilometers voort: we rijden over lege landwegen langs dorpjes waar de siësta de hele dag duurt.

De bergen in Griekenland zijn meer bebost dan die in Albanië. Waar in Albanië iedere vierkante meter maximaal voor de landbouw benut wordt, is het in Griekenland onduidelijk waar de dorpjes van zouden moeten bestaan of vroeger van bestaan hebben. Overal staat eikenbos, nergens zie je hooilanden, weiden of bouwland.

Als kampeerplek vinden we in onze ene Griekse kampeernacht gelukkig een stukje open veld - maar vraag me niet waarom het daar ligt. Het is niet gemaaid, er is niet gegraasd, en het is ook te klein voor een serieuze hoeveelheid beesten. Een inrit voor machines is er ook niet. Ik kook er een laatste keer een maaltijd op mijn campingbrander. Deze keer is het voor de verandering pasta.

Een aangename verrassing is dat ieder dorp een cafeetje heeft, en dat dat cafeetje vaak ook als winkeltje voor de hoogstnodige levensmiddelen fungeert. Het platteland van Epirus is behoorlijk uitgepierd, maar niet zo ver heen dat onze koffiepauzes in gevaar komen. Sterker nog, pas met de schalen met koekjes die je hier bij je dubbele espresso’s krijgt zijn onze pauzes helemaal uitontwikkeld. Ik zet het vast op de todo-lijst voor als we ooit gaan samenwonen: een huis met een veranda, en een voorraad Griekse koekjes voor bij de koffie die we daar gaan drinken.

Ook houden de Grieken enorm van kapelletjes. Op de laatste dag tellen we er 32 in 68 kilometer. Sommige zijn respectabele stenen bouwsels, maar vaak zijn het kant-en-klare plastic frutsels uit de bouwmarkt. Ik hoop voor de Grieken maar dat de rechter bij het laatste oordeel een andere smaak heeft dan ik.

Terug

Epirus is wel dermatige bergachtig dat we blij zijn eindelijk Igoumenitsa te bereiken en de benen te kunnen strekken. Bij mij is het zo erg dat ik meteen in slaap val, en ik me daarbij door geen stenen muur laat tegenhouden:

Aan het eind van de middag checken we in op de dikke Griekse veerboot die ons in één nacht een goede 800 kilometer noordwestwaarts gaat brengen. Daarna ga ik mij druk maken om de verjaardagen van Susan en mijn moeder die moeten worden gevierd, zie ik de mooie steden Bologna, Verona en Innsbruck, daal ik fietsend in de regen de Brennerpas af omdat er aan het spoor wordt gewerkt, en heb ik in de nachttrein terug naar Düsseldorf per ongeluk een vijfsterrenbed doordat ik een lege zitplaatsencoupé vind waar ik languit over drie stoelen kan liggen. Maar daar gaat deze post allemaal niet over.

Reinier, wil je verder nog wat zeggen over de Balkan?

Nou.

Ten eerste dat er veel grappige beestjes waren. Plaatselijk stikte het van de vlinders, hagedissen, sprinkhanen en zelfs schildpadden. De hoge graasvlaktes tussen Drvar en Glamoč in Bosnië sloegen alles met de vlinderdichtheid. Zo stond mijn fiets er daar bij:

Ten tweede dat er fascinerend veel tractors uit het tijdperk van het communistische Joegoslavië rondrijden, en dat ze vaak in uitstekende staat van onderhoud verkeren. Blijkbaar maakte IMT in Belgrado indertijd degelijk spul dat als geen ander aangepast is aan het kleinschalige berglandschap van de West-Balkan.

Mijn vader weet ze als boerenzoon meteen als in licentie geproduceerde Massey-Ferguson-ontwerpen te identificeren, maar volgens de Engelse Wikipedia is dat niet het hele verhaal, en hebben ze er sinds de jaren vijftig zelfstandig het een en ander aan verbeterd.

Ten derde dat de politieke en economische situatie op de Balkan me huiverig maakt voor identiteitspolitiek. Al decennia lang gaat politiek in het voormalig Joegoslavië over de machtsstrijd tussen bevolkingsgroepen. Als je het lokale nieuws leest, zie je politici ageren voor en tegen maatregelen naar gelang die de Kroaten, de Bosnische moslims, de Serviërs of de Albanezen ten goede komen. Oorlogsmonumenten gedenken de gevallenen meestal langs etnische lijnen: in moslimdorpen de islamitische verdedigers tegen ‟de agressie”, in Kroatië de regeringssoldaten die de Republiek van de Servische Krajina oprolden. Nationalisten in ieder kamp hebben hun eigen verhaal over wat er in de oorlog in de jaren negentig is gebeurd, en in de politiek gaat er nog steeds veel energie zitten in discussies over wiens versie de juiste is.

Ik zou willen zeggen: jongens, hou toch in vredesnaam op! Wat heeft die stammenstrijd jullie gebracht behalve dood, vernieling en leegloop? Je nationale identiteit kun je niet eten, ze houdt geen inbrekers buiten en je kunt er geen goed betaald werk mee vinden. Het is goed om tevreden te zijn met je afkomst, en dat mag je van mij ook ‟trots op het vaderland” noemen als je wilt. Maar als politici met vlaggen gaan staan zwaaien en op buitenstaanders afgeven in plaats van uit te leggen hoe ze boeven gaan vangen, jongeren gaan opleiden of anderszins de overheid beter laten werken, dan moet je er rekening mee houden dat die politici onbekwame nietsnutten zijn die toch graag de macht willen. Je bent gewaarschuwd. Je vindt ze niet alleen in Joegoslavië, en ook niet alleen in nationalistisch-conservatieve hoek.

Je vraagt je ook af waarom uitgerekend Joegoslavië zo bloedig uiteenviel. Andere landen met een bevolking met verschillende talen en religies blijven bijeen, zoals Zwitserland en de Verenigde Staten, of vallen relatief vreedzaam uit elkaar, zoals Tsjechoslowakije en de Sovjet-Unie. Wat maakt dat het hier zo gruwelijk mis ging, en kan bijvoorbeeld de Europese Unie daar iets van leren? Terwijl wij lekker door de zon fietsten waren de opiniemakers in Nederland zich achter hun toetsenbord druk aan het maken over uitspraken die minister Stef Blok had gedaan die ook aan dit vraagstuk raken. Het is jammer dat de discussie daarover weer meer identiteitspolitiek dan inhoudelijk was. Volgens mij is het een terechte vraag, en zijn er niet alleen cynische antwoorden.

De hoop die ik in het begin had, dat de sporen van de oorlog niet de meeste indruk zouden maken, is dus niet uitgekomen. De natuur is een goede tweede, ze heeft het geprobeerd met de Štrbački buk en de Tara-kloof en de bergen van Albanië. Maar de vele gedenkplaatsen, de nationalistische graffitti, de verlaten huizen, de verschillende vlaggen en de vaak fonkelnieuwe katholieke, islamitische en orthodoxe godshuizen hebben het voor mij gewonnen. Sommige mensen tonen veerkracht, maar velen blijven ook doordrammen over de machtsverhoudingen tussen de etnische groepen.

Laat ik dan in ieder geval nog hopen dat de verschillen tussen de volken minder in het oog springen voor mensen die niet door vier jaar televisiejournaals zijn voorgeprogrammeerd om naar sporen van de etnische strijd te zoeken. En dat dat ook geldt voor mensen die er geboren zijn en de oorlog niet meer hebben meegemaakt. En dat op die manier, in de loop van de decennia, mensen zich weer om zinvollere dingen druk zullen gaan maken.

Lessen over fietsvakantie

Iedere fietsvakantie probeer ik ook weer wat bij te leren over hoe je makkelijk de wereld op een fiets doorkruist. Deze keer heb ik geleerd:

  • Dat de perfecte band niet bestaat. Mijn Schwalbe Marathon Supreme van dik vijftig euro rolt wel heerlijk snel over vlakke asfaltwegen, maar na twee leuke onverharde afdalingen was hij rijp voor het vuilnisvat. Gelukkig troffen we op tijd een fietsenmaker en kon ik de trip op een goedkope stadsfietsband voltooien.

  • Dat je in plaats van een powerbank ook twee of drie powerbanks kunt meenemen, en dat je dan een stuk minder oplaadstress hebt (dankjewel Susan)

  • Dat je, als je vroeg opstaat en lang doorrijdt, twee keer per dag lang op een terras kunt zitten met een dubbele espresso en een goed boek, en dat dat fantastisch is voor de moraal (dankjewel Susan). Een podcast mag ook in plaats van dat boek als je wil laten zien dat je nog meedoet in 2018.

  • Dat de Gazelle Formula Randonneur een stuk minder slingert als je een deel van de bagage naar voren verplaatst

  • Dat het tijd is om de papieren kaart gedag te zeggen. Ze kosten tien ekken per stuk, wegen samen bijna vier ons en ik heb naar mijn vier kaarten in totaal misschien een uurtje gekeken. Dat is gewoon geen efficiënte besteding van mijn geld. En als ik het grotere beeld echt mis, kan ik voor die vier ons ook wel ongeveer een tablet meenemen, dunkt me.

  • Dat er in ieder geval één persoon is in de wereld met wie ik dit soort trektochten gezellig samen kan maken (dankjewel Susan)

Volgende keer?

Ik mis het zweten in de zon en de mooie uitzichten nog iedere dag, dus ik ben al druk aan het dagdromen. Rond 1 oktober ga ik met mijn vader drie dagen in het Naturpark Hohe Mark in de nabije delen van Duitsland fietsen, maar een langere trip maak ik hoe eerder hoe liever. Nu ik de West-Balkan heb gedaan, heb ik alle culturele regio’s van Europa wel gehad. Het wordt tijd om terug te keren naar de mooiste plekken. Daar heb ik wel wat ideeën over:

Britse Eilanden

Geografisch en cultureel nabij, maar ecologisch en geologisch een heel ander paar mouwen dan het dichtbevolkte en kapotgetuinierde Nederland. Ruige bergen en uitgestrekte moorlands. Ik wil weer eens naar Exmoor, Dartmoor, Wales en/of de Ierse westkust. Ik ben ook nog nooit in Ierland geweest trouwens, en dat wordt na meer dan 33 jaar een beetje gênant. Dus.

IJsland

De avontuurlijke fietsbestemming bij uitstek. Wie er een keer geweest is om er middendoor te fietsen, komt een paar jaar later terug om de oostkant, de Westelijke Fjorden of het gebied rond de F910 in het noordoostelijke binnenland te verkennen.

West-Balkan

Imponerende natuur en fascinerende cultuurverschillen. Waarom zou ik niet gelijk weer terug gaan? Het schoot ook al door mijn hoofd dat ik een themafietstocht langs de katholiek-orthodoxe geloofsgrens kan gaan doen, tussen Kroaten, Hongaren en Slowaken aan de linker katholieke kant en Albanezen, Serviërs, Roemenen en Oekraïners aan de rechter othodoxe zijde.

Wit-Rusland

Oost-Europa is mijn favoriete vakantieland, met dank aan zon, onverharde wegen, fascinerende kleinschalige landbouw en een interessante cultuur die hetzelfde is maar toch net anders. Van de grote Oost-Europese landen ben ik in Oekraïne en Rusland al geweest, maar Wit-Rusland ontbreekt nog. Ik zou van de Zwarte Zee naar de Oostzee kunnen fietsen, van Odessa via Minsk naar Riga bijvoorbeeld. Of de fiets thuis laten en gaan kanoën in de Pripjat-moerassen.

Ideeën genoeg, en ik wil ze allemaal doen, maar over de volgorde kan ik eindeloos blijven dubben. Misschien kunnen jullie inzichten me helpen. Dus: waar zouden jullie over willen lezen?

Waar gaat Reinier de volgende keer fietsen?
 

Met die vraag neem ik dan voor deze zomer afscheid. Ik wens jullie een fijne herfst, en tot de volgende keer!

De mooiste foto’s zijn © 2018 Susan He