Welbespaakt

Het Baltisch Vervolg

January 29, 2017 | 15 minuutjes lezen

(Op een regenachtige tweeëntwintigste augustus kom ik Litouwen binnenfietsen vanuit de Russische exclave Kaliningrad. Zie hier voor wat voorafging.)

Litouwen

Na de grensovergang in Sovjetsk wacht mij nog een middag in Litouwen. Wat zal dat land brengen? Goed verzorgde campings? Kun je hier Engels praten in de winkel? Ze hebben hier de euro. Betaal je dan ook West-Europese europrijzen?

Om het drukke, dichtbevolkte gebied rond Riga te vermijden wil ik een stuk naar het oosten, de rivier de Nemunas (Memel) stroomopwaarts volgend. De weg daar is een brede, rechte N-weg door een dennenbos; de wielertoeristen onder u moeten het met de weg naar de Baraque Michel vergelijken. Dat is dus oersaai, maar gelukkig is er het vooruitzicht van een camping in het dorp Smalininkai, met een warme douche en misschien mensen met wie je kunt praten.

Smalininkai (Schmalleningken) blijkt erg klein, slechts een stuk of 2000 inwoners van wie er veel in Sovjetflats wonen. De “camping” van OpenStreetMap blijkt een vlak stukje gras in een groenstrook tussen de huizen. Dat lijkt me geen goed idee. Ik ga naar het winkeltje: een petieterige zelfbedieningszaak op een kale betonvloer. Achter de kassa zit een jonge vrouw, maar Engels praten gaat niet.

Ik rij dus maar weer een bos in, en na wat zoeken vind ik een mooie plek voor de tent. De volgende morgen is het mooier weer, dus ik neem de tijd voor een uitgebreid ontbijt waarbij ik ook de route door Litouwen uitzoek:

De route gaat over Jurbarkas voeren, een nabijgelegen provinciestad waar het voetbalveld is omgeploegd:

Daarna gaat de route tot de Letse grens verder over steenslagwegen, zonder grote steden aan te doen, langs dorpen waarvan de namen steevast op “iai” eindigen. Het landschap wordt beheerst door lichtglooiende graanvelden, met soms stukjes bos. De niet gekanaliseerde beken zijn als slingers die het opvrolijken:

De dorpswinkeltjes zijn net als in Polen en Rusland. In een dorp van Sovjetflats heeft de winkel zelfs geen uithangbord, en is hij alleen te herkennen aan een open deur waar een kinderfiets naast staat. Inmiddels begin ik de woorden voor de dagelijkse boodschappen te leren: “vanduos” voor water, “duonas” voor brood en “sūris” voor kaas. Dat kan echter niet verhinderen dat ik in de kinderfietswinkel geen water zonder smaakje geregeld krijg. De limoen-smaakstof maakt het wel weer heel geschikt om er risotto mee te koken.

EU-land Litouwen voelt voor mij na anderhalve dag minstens zo exotisch als Rusland. Toen ik in 2013 vanuit Oekraïne binnenkwam in Schengenland Roemenië, voelde dat als thuiskomen. De levensstandaard ging zichtbaar omhoog en de romaanse taal bood meer aanknopingspunten dan het Oekraïens. Litouwen stelt daarin nu teleur. De levensstandaard op het platteland verschilt niet veel, terwijl qua taal het Russisch nog altijd bekender is in West-Europa dan het Litouws.

Bijzondere overnachtingen

Camper Place Pajiešmeniai

Aan het einde van die tweede dag in Litouwen tref ik eindelijk mensen met wie ik kan praten. Niet alleen Engels, zelfs ook Nederlands! In Pajiešmeniai heeft een Litouwse lerares een Nederlandse gepensioneerde leraar aan de haak geslagen, en samen runnen ze een kleine camping en een biologische boerderij. De twee gasten vandaag zijn een Vlaamse fietser op de terugweg van de Noordkaap en ik. De tent staat in een boomgaard waar je de appels vrij mag plukken. Ook krijg je ‘s morgens warme koffie bij de tent. Zo veel aandacht is wel even overdonderend na dagenlang alleen puur functionele, zo kort mogelijke gesprekjes te hebben gevoerd.

De campinghoudster heeft haar Nederlandse man leren kennen via Skype. Vaak komt dat internet-daten vanuit arme landen wat wanhopig over (Ctrl+F even op “Largou” hier), maar voor deze twee heeft het een Zwitserleven-droompensioen opgeleverd. Ze bouwen hun sympathieke bedrijfje rustig uit en hebben het gezellig met hun WWOOF‘ers en campinggasten. Ze vertellen ook dat het niet voor iedereen zorgeloos is op het Litouwse platteland: de Litouwse pensioenen zijn laag en alle jongeren trekken weg naar West-Europa. Ze wijzen de huizen in de straat aan en vertellen naar welk land de boys van dat gezin vertrokken zijn.

Het landgoed van de internetondernemer

Saaie overnachtingen zouden er tussen hier en Sint-Petersburg niet meer komen. Na een dagje verder gravelen over het platteland eindig ik in Letland, in de buurt van het stadje Aizkraukle, bij een grote stuwdam in de Westelijke Dvina. Bordjes “verboden te fietsen” bij de tunnel door de stuwdam maken dat ik al stoer mijn lichten ontsteek voor wat Amsterdamse ongehoorzaamheid, maar dan blijkt er gelukkig toch een stoep voorzien.

Voorbij Aizkraukle zoek ik een kampeerplek, maar er is niets te vinden. Hier en daar zou het misschien in een weiland achter een heg kunnen, maar ik zie nergens een plek waar gegarandeerd niemand zich aan je gaat ergeren voor morgenvroeg negen uur. Ik besluit dus maar eerst langs de weg ergens te gaan koken, en ondertussen te bedenken welke van de suboptimale kampeerplekken ik ga kiezen. Als er dan toch kans op problemen is, kun je er maar beter zo kort mogelijk staan.

Terwijl ik daar zo sta stopt er een dikke Audi. “Hello, are you going to camp here?” vraagt de bestuurder door het raampje. “Uh, maybe” antwoord ik terwijl ik probeer een gevoel te krijgen van wat die man met mij wil. “Would you like a better campsite?” Ja, graag! Haastig pakken we de kookspullen in, en hij neemt mij mee naar een privé-kampeerterreintje dat hij achter een bosje heeft aangelegd. De voorzieningen bestaan uit een picknicktafel, een visvijver, een rookoven en een toilethuisje. Een halve liter Lets bier is ook bij het arrangement inbegrepen.

Hij blijkt rijk te zijn geworden in de IT en hier naast zijn ouderlijke boerenbedoening te hebben geïnvesteerd in de blauwebessenteelt. De Polen zijn er groot in geworden, en dan kunnen de Letten het ook, volgens hem. In de hoek van het land was ruimte voor dit paradijsje:

De camping Het hostel

Een blik op de kaart leert dat ik maar eens op moet gaan schieten. Die steenslagwegen zijn lekker rustig, maar in zes dagen moet ik nu in Sint-Petersburg zijn en met mijn huidige dagafstanden, krap honderd kilometer per dag, kan dat nog wel eens kiele-kiele worden. Je wil niet met je boeking in de problemen komen door een lekke band ofzo, dus wil ik deze dag even stevig kilometers maken om weer relaxter in mijn schema te zitten. Daarom plan ik mijn route helemaal over de oranje lijntjes op de OpenStreetMap-kaart, de grote verbindingswegen tussen de weinige steden in het Letse binnenland.

Wie schetst mijn verbazing als blijkt dat dit buiten de toestand van het Letse wegennet is gerekend. Aan steenslag is hier niet te ontkomen, zelfs niet als je het wilt. En net als ik een beetje over die teleurstelling heen ben, gaat mijn band lek. Ik steek er een nieuwe binnenband in, en scheur bij het oppompen gelijk het ventiel uit. Dan moet de oude geplakt worden, maar een lek laat zich niet vinden. Goed luisteren, insmeren met water in de bidon, onderdompelen in een drinkpoel in een weiland, nada. Of wacht, shit, nee toch… als ik nog één keer de band onder water hou, dompel ik ook de kop van het ventiel onder, en zie ik daar belletjes uit komen! Het is een aloud gevalletje losgedraaide ventielkern. Met de klem waarmee ik normaal mijn campingpannetje vastpak kan ik de kern weer vastdraaien. Tegen de tijd dat ik weer op de fiets zit ben ik anderhalf uur verder. Ik zal vandaag daardoor maar een goede honderd kilometer fietsen, niet genoeg om de zorgen weg te nemen.

Precies op de grens van Litouwen en Letland lag ook de grens van graanvelden en dennenwouden als dominant landschapselement. De Noordse leegte lijkt begonnen; de Vlaamse fietser op de camping klaagde dat hij vanaf de Noordkaap tot Litouwen duizenden kilometers van hetzelfde had gezien.

Naarmate ik verder in Letland doordring, zie ik langs de binnenweggetjes toch ook schilderachtige enclaves tussen de naaldbomen, waar boerderijtjes staan tussen groepjes loofbomen, soms rond een landhuis waar ooit een edelman van het tsaristische Rusland moet hebben gewoond, zoals je ze uit de boeken van Gogol en Tolstoj kent. In de kalkondergrond liggen kleine meertjes op schijnbaar vreemde plekken:

Ergens in zo’n rustieke enclave zag ik ook dit bord:

Dan denk ik met mijn Hollandse hoofd dat ik daar kan kamperen. Dus draai ik die inrit in, en kijk ik vol verwachting naar de man die vanwege het aanhoudend geblaf van zijn hond naar buiten komt. Deze man lijkt echter in de eerste twintig seconden niet helemaal te begrijpen waarom hier nou ineens een buitenlander op zijn erf staat. Ook als ik met handen en voeten duidelijk gemaakt heb dat ik een tent bij me heb en daarin wil slapen, weet hij niet meteen wat hij daarvan moet vinden. Na wat rondwandelen en ingespannen nadenken besluit hij dat ik de tent moet gaan opzetten naast een houten schuur, die een groepsverblijf blijkt te zijn met eettafels en een toilet. Als ik net op het punt sta om mijn tent uit te pakken, komt zijn vrouw zich er echter mee bemoeien. Zij vindt het blijkbaar echt geen acceptabel idee, zo’n vreemdeling op het erf, en vindt dat de onverwachte gast maar bij Jevgeni moet gaan slapen.

Jevgeni is een wegarbeider die slaapt in het tweede huis op het erf, dat een soort hostel blijkt te zijn, waarvan Jevgeni de boel regelt. Jevgeni is er nog niet, maar ik word alvast naar de zolder gestuurd, waar ik samen kom te slapen met een Tsjech die ook nog niet terug is van zijn werk. Ik vind het verbazingwekkend dat er hier ineens buitenlandse arbeiders blijken te zijn in wat een ingeslapen krimpend plattelandsgebied lijkt.

Ik hang mijn tent te drogen, en ga voor de deur eten koken, en gedurende de avond komen achtereenvolgens de hond, de kinderen, de Tsjech en Jevgeni verbaasd kijken wat voor gast er nu is verschenen. Het is me wat. Jevgeni discussieert nog even over mijn aanwezigheid met de eerste man, die Mariss blijkt te heten, en die met Jevgeni Russisch praat maar dat wel doet op zo’n manier dat zelfs ik een zwaar Lets accent kan horen. Het geargumenteer van de heren klinkt onheilspellend maar uiteindelijk is de uitkomst dat het mij tien euro kost om hier te slapen, en dat Jevgeni erop staat dat ik als eerste ga douchen.

Sophistication

Voordeel van overnachten in een hostel is dat je ‘s morgens snel weg bent omdat er geen tent hoeft te worden afgebroken. Om 7:21 begin ik bij een lage ochtendzon naar de Estse grens te rollen. Aangezien het gisteren niet gelukt is om op te schieten, moet het vandaag gaan gebeuren. En met het prachtige weer van vandaag lukt dat wonderwel.

Behulpzaam was dit bord dat in tegenstelling tot OpenStreetMap wel aangeeft welke wegen verhard zijn:

Deze foto gebruikte ik als kaart om te navigeren, en met slechts 11 van de 66 kilometer onverhard kwam ik ruim voor de lunch in het grensstadje Ape. Daar was net een folkloristisch feestje aan de gang. Naar goed Baltisch gebruik werd er veel gezongen in klederdracht, en jong en oud kwamen massaal kijken en parkeerden hun auto’s links en rechts en midden op mijn weg. Ik had mij vandaag echter ten doel gesteld kilometers te maken, en slalomde tussen de feestvierders door op weg naar de supermarkt. Na een korte ravitaillering is het dan tijd voor land nummer zeven: Estland!

Ook bij land nummer zeven zal ik eerst even mijn verwachtingen uitspreken. In Estland was ik eerder in 2010, in Tallinn en Tartu om daar met een stel vrienden te chillen met bier enzo. Toen was ik verrast hoe snel de steden en de jongeren van Estland zich aan de West-Europese economie hadden aangepast. Jongeren spreken vloeiend Engels, de steden zien er opgeruimd uit, de automobilisten lijken de vriendelijkste van Europa en het land zet sterk in op informatietechnologie, met Skype als bekendste product. Estland lijkt een Scandinavisch land dat per ongeluk een halve eeuw in de Sovjet-Unie zat gevangen. Kanttekeningen daarbij: het platteland zag er vanuit de bus veelal armoedig uit, en men is er nog niet helemaal uit wat men aan moet met de honderdduizenden Russen die in de Sovjet-tijd in Estland zijn komen wonen. Integreren, assimileren, segregeren? Als je ziet hoe ze in hoogbouwwijken bij elkaar wonen en rommelige winkelbedoeninkjes bemannen, doen ze denken aan de bevolkingsgroepen in Nederland voor wie die woorden ook gebruikt worden.

Wat betreft die Scandinavische sophistication constateer ik al na een paar kilometer: Estonia delivers! Waar in Polen bewegwijzerde fietsroutes meestal kansloze mulle zandpaden door het bos waren, en je ze in Rusland, Litouwen en Letland helemaal niet meer zag, kom ik in Estland op de piekfijn verzorgde Nationale Fietsroute 4 uit. Deze brengt me vlot naar Krabi, een kruising met een winkeltje waar ik de middagpauze wil gaan houden. Ik zet me aan een picknicktafel, waar ik gezelschap heb van een man van ongeveer veertig, die zijn haar helblauw heeft geverfd, wat zijn pezige uiterlijk nog feller doet overkomen. Ondanks het zonnige zomerweer draagt hij een dikke versleten bosarbeidersjas vol vlekken. Aan de tafel zit ook nog een vriend van hem, met wie hij bier zit te drinken uit plastic halveliterflessen.

Ja, inderdaad, er zijn mensen die minder hard de boodschap “alcoholistische weirdo! doorrijden!” uitstralen. Maargoed, een vent met knalblauw haar in een Ests gehucht, ik wilde het wel even van dichterbij bekijken.

Hij is erg spraakzaam maar spreekt helaas slechts wat losse flarden Engels. Aanvankelijk kan ik nog lekker eten terwijl hij verhaalt over zijn liefde voor punkmuziek, zijn gitaar en zijn intake-afspraak bij de psychiater over twee weken. Maar na mijn vierde boterham komen we toch bij het voorspelbare eindpunt van de gezelligheid: hij wil drie euro zodat hij nog een biertje kan kopen. Hij bekent ook nog dat hij altijd auto rijdt onder invloed, want ja dat mag wel niet, maar hoe moet een mens anders van de slijterij thuis komen in zo’n dunbevolkte streek? Als hij ook nog gaat aandringen dat hij mijn mes wil hebben om een trucje voor te doen, besluit ik maar in te pakken en de lunch elders voort te zetten.

Hij vraagt nog waar ik verder heen ga. Ik zeg “Võru” om een plaats te noemen waarvan ik weet dat hij in de buurt ligt en dat ik er niet langs zal komen. Als ik dan op de kaart kijk zie ik dat mijn weg toch nog elf kilometer gaat samenvallen met de weg naar Võru. Gedurende die elf kilometer kijk ik schichtig achterom of er geen auto aan komt met een dronken punker die mij wil beroven, en pas na een afslag stop ik weer om verder te eten.

Paalkamperen 1

De rest van de middag fiets ik door een schilderachtig heuvelland, en precies als het tijd wordt om een kamp op te slaan kom ik bij de Russische grens bij Petsjory. 170 kilometer geeft Strava op de telefoon al aan: een dik record voor fietsvakantie-etappe die niet aan het begin of het eind zit, en ruim voldoende om me verder geen zorgen over het reisschema meer te maken.

OpenStreetMap geeft aan dat er hier ook een camping in de bossen ligt, maar ik zie geen wegwijzers van die strekking en skeptisch draai ik het kleine landweggetje naar de camping in. Na drie kilometer op de landweg is het linksaf, het bos in. Dat blijkt de toegang tot een lange-afstandswandelpad waarin hier een picknickzone is opgenomen. En man, treffen we daar even een staaltje Estse sophistication:

U ziet hier:

  • een overdekte picknicktafel

  • een kampvuurplaats, voorzien van regendak, vonkenvanger, en in hoogte verstelbaar kook- en grillrooster

  • een voorraad brandhout, opgeslagen onder dak

  • een kloofblok om het brandhout klein te maken

Niet afgebeeld, maar ook in het gratis arrangement inbegrepen zijn:

  • Een toilethuisje boven een gat in de grond, met een rol toiletpapier

  • Een vlak kampeerveldje aan het water

Jumping Jesus on a pogo stick, bof ik hier even. Alleen jammer dat ik nog even twee kilometer heuvelop terug moet fietsen om bij een boerderij om drinkwater te vragen…

Die avond tref ik bij het kampvuur ook nog een vader en zoon die de wandelroute fietsen op mountainbikes, en een wandelend echtpaar, allen uit Tallinn. De vrouw uit Tallinn werkt bij de spoorwegen en verzekert mij dat de boemeltrein die ik in 2010 nam van Tallinn naar Tartu nu door modern materieel is vervangen.

Deze kampvuurplaats ligt trouwens op nog geen halve kilometer van Rusland. ‘s Nachts hoor ik goederentreinen rangeren op de spoorweg-grenspost die enkele jaren geleden is aangelegd. Van spanningen tussen de Baltische landen en Rusland lijkt hier nog niets te merken. Morgenvroeg zal ik zelf de overgang voor het wegverkeer passeren. Ik vind het jammer dat ik in dit fantastische land nog geen 24 uur zal doorbrengen, maar brand ook nog steeds van nieuwsgierigheid naar het echte, onversneden Rusland achter de grens.